30 januari 1965
27
wij doen het niet. Spreker gelooft dat de heer Rutgers daar ergens gelijk
in heeft. Van de zijde van burgemeester en wethouders is nooit veel animo
getoond om tot de verkoop van woningwetwoningen over te gaan.
Spreker wil nog even ophalen wat aan het aanvaarden van de motie in
1962 is vooraf gegaan. Spreker sprak nog wel eens mensen die graag een
woningwetwoning zouden kopen, maar als je dan hoorde wat de mensen
dachten dat voor hen het gevolg daarvan zou kunnen zijn, dan stond je
verbaasd en het was daarom dat spreker in 1962 gevraagd heeft eens een
onderzoek in te stellen, door uit de mensen die zich voor de aankoop van
zo'n woning hadden aangemeld, een aantal gevallen te nemen die volgens
de circulaire van de minister voor een koopwoning in aanmerking zouden
kunnen komen, en voor hen persoonlijk een opstelling te maken wat de
gevolgen zouden zijn als ze hun woning kochten. Spreker garandeerde dan,
dat er van de 10 gegadigden zich zeker 7 terug zouden trekken. Daarom
had spreker zo graag gezien dat dit onderzoek was ingesteld. Spreker had
daarmee tevens de bedoeling, dat burgemeester en wethouders dan de
raad zouden hebben kunnen overtuigen, dat de drang naar het kopen van
deze woningen onder de door de minister gestelde voorwaarden, niet zo
groot was. Dan hadden burgemeester en wethouders het zich in deze ver-
gadering ook gemakkelijker kunnen maken, want dan hadden zij de raad
van een aantal vraagpunten kunnen overtuigen. Dat kunnen zij nu niet.
Als spreker daartoe de tijd gekomen acht, zal spreker misschien nog wel
met een voorstel komen om dat onderzoek alsnog in te stellen.
De voorzitter zegt, dat hij de drie stromingen die de heer Rutgers in het
college veronderstelt, niet heeft kunnen ontdekken. Dat kan aan spreker
liggen, het kan ook aan de heer Rutgers liggen, maar in elk geval gelooft
spreker niet dat ze zo aanwezig zijn als de heer Rutgers naar voren heeft
gebracht. De heer Rutgers was wat emotioneel en misschien denkt hij hier
of daar zoiets ontdekt te hebben, maar dat is spreker dan tot op heden
ontgaan. Spreker zal met verhoogde scherpzinnigheid, voor zover op te
brengen, trachten te ontdekken of er iets van die stromingen in het colle-
ge aanwezig is. Het gehele college voelt in principe voor de „eigen wo-
ning" en hij is met mevr. Van der Meulen van oordeel, dat de heer Rutgers
het hier te scherp stelt door aan te nemen, dat er op het moment in het
college een bepaalde politieke stroming is die hier in wezen tegen is. Het
eigen woningbezit is een ideaal dat bij elke politieke groepering bestaat.
Wat betreft de nota die de heer Rutgers als een briefje heeft betiteld
zegt spreker, dat daarin de zinsnede voorkomt: ,,Wij achten het gezien
de nota van februari 1962 niet noodzakelijk wederom alle argumenten pro
en contra enz." Dit nota'tje moet dus als een aanvulling worden gezien
van de eerste nota van burgemeester en wethouders, zodat het met elkaar
nog een zeer behoorlijke nota is.
De heer Rutgers allereerst beantwoordend, zegt spreker, dat het college
inderdaad van oordeel is, dat door de verkoop van woningwetwoningen,
hoe dan ook, juist in de huursector woningen worden onttrokken, waar het
naar het gevoelen van het college het minst gewenst is. Dit zijn n.l. wo-
ningen die nog te betalen zijn voor mensen met lage inkomens. Waar
zullen zij tenslotte terecht moeten als niet elders gelijksoortige woningen
kunnen worden gehuurd. Wanneer ergens de huurmogelijkheden moeten
worden gehandhaafd dan is het op dit moment wel in deze sector.
Br is terecht opgemerkt, dat er bij het verkopen van deze woningen
ailerlei voorwaarden moeten worden gesteld met betrekking tot terugkoop
van de woningen enz. Spreker vindt dat men de kopers een wat gedevalu-
eerde eigendom gaat toeschuiven. Maar hoe zal het gaan bij executie van
een woning als de bewoner op een gegeven ogenblik in deconfiture raakt
door welke oorzaak dan ook? Dan zal dus een schuldeiser beslag op de
woning kunnen leggen. Wat is daar tegen te doen en wie zal de woning