30
30 januari 1965
De voorzitter verzoekt de discussie zakelijk te houden en niet over
politiek te praten.
De heer Kutgers zegt, van politiek helemaal niet vies te zijn, politiek
vindt hij leuk, maar dan moet mevr. Van der Meulen zich niet zo gauw
persoonlijk geraakt gevoelen. Spreker is in deze zaak uitermate princi-
pieel en hij heeft dus gesteld, dat de collectivistische richting meer ligt
bij de P.v.d.A. dan bij de V.V.D.
Wethouder mevr. Van der Meulen: ,,Dat is volkomen mis."
De heer Rutgers zegt, dat mevr. Van der Meulen kan zeggen dat dat
mis is, maar elke politiek heeft een nuance. Het onderscheid tussen de
partijen ligt onder meer in die richting. Spreker zegt dus niet dat de
P.v.d.A. altijd collectivistische woningen wil, hij zegt, dat de P.v.d.A. meer
naar collectivisme neigt dan de meer individueöl ingestelde V.V.D.
Wethouder mevr. Van der Meulen: ,,Dan bent u niet op de hoogte."
De voorzitter verzoekt de heer Rutgers zich te houden aan de motive-
ring van het college en die heeft met collectivisme niets te maken.
De heer Rutgers wil voorop stellen, dat het niet om de persoon van
mevr. Van der Meulen gaat maar om een idee. En dat idee uitwerkend
komt spreker dan aan hetgeen er bij hem uiteindelijk achterzit n.l., zijn
bijzonder grote teleurstelling dat de partij, die zegt dat ze dat allemaal
zo graag wil, op naar sprekers idee foute argumenten, de weg koerst die
tegen het principe ingaat dat zij zelft zegt aan te hangen.
De heer Brandsma heeft gezegd, dat er aan de ene kant zoveel beper-
kende bepalingen zijn en dat vindt hij zo moeilijk en dat aan de andere
kant het woningtoewijzingsbeleid een belangrijke factor is. Die beperken-
de bepalingen zijn er nu juist in verband met het woonbeleid en zijn
ook nodig en naar sprekers mening volkomen terecht hoewel betreurens-
waardig. Maar dan moet men niet zeggen, dat er door die beperkende
bepalingen zo weinig leuks meer in deze zaak zit en aan de andere kant
helemaal niets willen doen omdat de woningnood zo groot is. Spreker dacht
dat men dat juist moest samenvoegen door te zeggen: we beginnen wei,
ondanks de beperkende bepalingen, omdat de woningnood nog bestaat.
Spreker zou graag van het college willen zien aangetoond, en in zoverre
hoopt hij steun te krijgen van anderen, waarom het vanwege de woning-
nood, ondanks de beperkende bepalingen die bij verkoop van woningwet-
woningen gelden, zo bezwaarlijk is om dit belangrijke principe uit te
voeren. Spreker vindt dat bepaald een te eenvoudige stelling. Hij betwist
dat de woningnood de verkoop van woningwetwoningen op dit moment,
met al die beperkende bepalingen en met een voorzichtig beleid, onmoge-
lijk maakt. Het geeft voor de grootte van de woningnood niet de minste
verandering of men een huurwoning bewoont en daarin blijft wonen of dat
men een eigen woning bewoont. Spreker heeft in eerste instantie aan-
gevoerd, dat hij zich van sommige mensen kan voorstellen, dat het beter is
wanneer zij in verband met de woningnood een eigen woning hebben. Het
college heeft het niet onderzocht. Hoeveel woningwetwoningen zijn de
laatste 10 jaren vrij gekomen omdat de bewoners hun woning niet gekocht
hebben? Weet het college dat? Het college heeft er niet naar gekeken.
Het college zegt zonder meer dat verkoop van woningwetwoningen niet
kan vanwege de woningnood en daarom doen burgemeester en wethouders
het niet. Spreker vindt dat een uitgangspunt dat nog bewezen moet wor-
den, dat hij dus zonder meer niet aanvaardt. Men kan alles stellen wat
men wil, maar men moet het bewijzen, het waarmaken met een daad.
Daar gaat het hem om. Dat waarmaken gebeurt niet en het spijt spreker
dat de fractie van de voorzitter dat ook niet doet. Spreker hoopt dat uit de
raad misschien een wat meer bemiddelende figuur een motie heeft die ons