149
5e afd.
28 oktober 1965
OPHEFFING FONDS ARMENGOEDEREN
Heemstede, 13 oktober 1965.
Aan de Raad,
De Algemene Bijstandswet, die 1 januari 1965 in werking is getreden,
bepaalt in artikel 87
,,De na het in werking treden van de Armenwet opgerichte burgerlijke
instellingen van weldadigheid, tot welker opheffing het gemeentebestuur
bevoegd is, zijn opgeheven."
De Armenwet was in werking getreden op 1 september 1912. Met ingang
van 1 januari 1942 werd opgericht de gemeente-instelling van weldadigheid
„Fonds Armengoederen", waaraan de enige bezitting van de gelijktijdig
opgeheven gemeentelijke dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon werd
overgedragen, zijnde een kapitaal groot 13.600,2'/2 inschrijving op
het Grootboek der Nederlandse Werkelijke Schuld.
Het Fonds Armengoederen was een burgerlijke instelling, welke volgens
art. 2 van haar reglement bestuurd werd door ons college. Daar in het
reglement niets bepaald was omtrent een eventuele opheffing kon de instel-
ling volgens het gestelde in art. 17, le lid, der Armenwet worden opgeheven
door de burgerlijke overheid, door of vanwege welke zij werd bestuurd, in
casu door ons college.
Nu derhalve op grond van het in de aanhef genoemde artikel het Fonds
Armengoederen is opgeheven dient de bestemming van de bezittingen en
de inkomsten, alsmede de besteding dezer inkomsten te worden geregeld.
De inkomsten van het Fonds Armengoederen bestaande uit 340,
rente per jaar werden ingevolge art. 3 van het reglement aangewend om
met Kerstmis, of in andere naar het oordeel van het bestuur bijzondere
omstandigheden, onder de inwoners der gemeente, die armlastig waren in
de zin der Armenwet, te verdelen.
Deze 340,vormden slechts een klein gedeelte van het bedrag, dat aan
Kerstuitkering werd verstrekt, het grootste gedeelte werd uit de gewone
middelen der gemeente betaald.
Teneinde de overschrijving van de bezittingen van het Fonds Armen-
goederen te bewerkstelligen, bieden wij U thans bijgaand ontwerp-besluit
ter vaststelling aan.
Burgemeester en wethouders van Heemstede,
A. G. A. van Rappard.
De secretaris,
J. M. Kruitwagen.