17 december 1965
343
gen voor de stedebouwkundige en voor het college voldoende stof is
voortgekomen om zonodig de plannen aan die opmerkingen aan te passen.
Wethouder Van Wijk wil trachten te voorkomen dat dit een oeverloos
debat wordt. Burgemeester en wethouders zijn natuurlijk nog bezig met
het voorbereiden van de voorstellen aan de raad te doen. Gaarne is het
college ingegaan op de suggestie om reeds in dit stadium de raad in de
plannen te kennen. Op een gegeven ogenblik zullen burgemeester en wet-
houders toch door een samenspel ên met de raad ên met vele deskundigen
tot bepaalde voorstellen moeten komen. De raad stond op het standpunt
en het college met de raad, dat het toch wel goed was zoveel mogelijk de
bestemmingsplannen voor de gehele gemeente gelijk uit te werken, maar
dan moet ook de schaduwzijde van dit streven aanvaard worden n.l. dat
dit gedaan wordt op basis van vandaag, uitgaande dus van de huidige
situatie, met een zo breed mogelijke visie op de toekomst. Deze schaduw-
zijde is minder als, zoals voorheen, telkens plannen voor bepaalde gedeelten
der gemeente worden uitgewerkt, zodat de nieuwe ontwikkelingen die zich
op dit gebied voordoen daarin kunnen worden ingepast. Getracht moet
worden het een te doen en het andere niet te laten, enerzijds, dus zoveel
mogelijk met de plannen gelijk op te werken en toch grote mogelijkheden
open te houden ingeval over een jaar of drie de ontwikkeling zodanig zal
zijn dat men zich gelukkig prijst nog niet te ver te zijn gegaan met een of
ander plan. Bij een tweede plan dat rond is kan rekening worden gehouden
met wat in het eerste plan gebeurd is en kan nog meer rekening worden
gehouden met wat in de toekomst gaat gebeuren.
Bij de behandeling van de woningbouwnota hebben de leden elkaar
ondanks verschillende uitgangspunten meer of min gevonden. Alle facetten
zijn even bekeken.
Wij hebben het een ogenblik gehad over de functie van onze gemeente,
over de gebleken behoefte op dit moment, wij hebben ook gedacht aan de
verbetering van woningen die inmiddels begint door te komen. Spreker is
het met de heer Van der Hulst eens en hij vindt dat een gelukkige
ontwikkeling dat de versehillen in bouw zoveel mogelijk moeten worden
teruggebracht door een verbetering van de gesubsidieerde bouw. Spreker
meent dat daar inderdaad de sanering ligt, ook van rijkswege, en dat hoe
beter die bouw wordt hoe minder de moeilijkheden ook voor ons worden.
De heer Prets heeft opgemerkt dat men moet uitgaan van een grondplan.
Dat is er al in de vorm van het plan in hoofdzaak, dat aangeeft waar in
de gemeente gebouwd kan worden. Er is verder een streekplan, dat nu wat
minder stringent is dan voorheen. Van het streekplan nieuwe stijl, of be-
stemmingsplan kan wat meer worden afgeweken. In elk geval zal dat
streekplan normatief zijn voor het verkrijgen van goedkeuringen door
Gedeputeerde Staten. Het indienen van een plan dat totaal afwijkt van
het streekplan heeft geen zin, want dat is monnikenwerk.
De heer Brandsma heeft gevraagd of bij de voorbereiding van de be-
stemmingsplannen contact wordt opgenomen met de instanties die moeten
adviseren aan de instanties die de plannen moeten goedkeuren. De stede-
bouwkundige gaat eerst informeel praten met de P.P.D. Als dan reeds blijkt
dat voor een bepaald plan geen onverdeelde instemming bestaat, dan heeft
het zin om daar zoveel mogelijk in tegemoet te komen en tevens toch nog
te trachten er uit te halen wat er in zit. Natuurlijk wordt contact onder-
houden met de provincie en worden allerlei andere contacten onderhouden
bij het opstellen van deze plannen.
Voorts heeft de heer Brandsma gevraagd welke opdracht nu wordt
gegeven aan de stedebouwkundige alvorens een plan wordt opgesteld. Dat
begint meestal met een gesprek in het college over de vraag welke kant
opgegaan zal worden. Het college zegt dan natuurlijk veel over de samen-
stelling van de bevolking en hoe het zich de bebouwing indenkt. Het is
echter de laatste tijd nog niet voorgekomen dat een eerste plan ook het