346
17 december 1965
er eigenlijk alleen maar is omdat technische en org-anisatorische redenen
het noodzakelijk maken om dat programma zo voort te zetten. De minister
heeft inderdaad wel opgemerkt wat de heer Kooijmans geciteerd heeft,
maar hij heeft dat gedaan als antwoord op het voorstel van de V.V.D.-
fractie in de Kamer om het aantal woningvvetwoningen te verminderen.
Hij heeft echter ook gezegd dat alleen al om technische redenen die bouw-
stroom onmogelijk abrupt verminderd kon worden omdat dan het effect
zal zijn dat niet 15.000 woningen minder worden gebouwd maar dat het wel
een veelvoud van 15.000 woningen zal zijn. De minister heeft ook gewezen
op de uitkomsten van het onderzoek naar de woningbehoefte dat in 1964
is ingesteld. Hij heeft geconcludeerd dat de verdeling in het bouwpro-
gramma 1966 n.l. 60.000 woningwetwoningen en 65.000 niet-woningwet-
woningen volledig klopt met de resultaten van het onderzoek. Daarmee
heeft hij dus de Kamer willen overtuigen van de juiste verdeling van de
woningwet- en niet-woningwetsector in zijn bouwprogramma. Spreker
had er toch wel behoefte aan dit te zeggen om misverstanden te voorkomen.
Wat de flatbouw aan de Kerklaan betreft heeft de wethouder gezegd dat
burgemeester en wethouders meenden dat het zo wel kan enz. Maar wat
gebeurt er als straks de raad die flat niet wil Moet het college dan terug
en een figuur slaan of moet de raad dan maar slikken waartoe het college
zich verplicht heeft? Die situatie moet toch voorkomen worden. Die kan
alleen voorkomen worden als over dergelijke zaken behoorlijk en in gemeen
overleg tevoren met elkaar wordt gesproken. Het mag natuurlijk niet
zo zijn dat het college denkt, och wij stellen die raad spreker overtrekt
het uiteraard voor voldongen feiten en dan moet hij zijn fiat wel geven.
Maar dan heeft een gesprek over de bestemmingsplannen toch echt geen
betekenis voor de raad.
De heer Scheer heeft uit het betoog van de wethouder begrepen dat de
door burgemeester en wethouders opgemaakte plannen aan de P.P.D. ter
beoordeling worden voorgelegd en dat eerst dan de plannen aan de raad
worden aangeboden. In de bijeenkomst waarin de bestemmingsplannen
zijn besproken zijn verschillende vragen gesteld waar geen antwoord op
kon worden gegeven. Het was ook geen vergadering die zich voor het
stellen van beleidsvragen leende. Nu blijkt echter dat over deze plannen
heel verschillend wordt geoordeeld. Is het dan niet veel beter dat dergelijke
plannen, wanneer zij door burgemeester en wethouders zijn samengesteld,
eerst aan de raad worden voorgelegd en dan met de P.P.D. worden bespro-
ken? Zoals de volgorde van behandeling nu is vreest spreker dat als de
raad een bepaald flatgebouw niet zou willen spreker haalt nu maar
even het voorbeeld van de heer Brandsma aan het college zal zeggen
dat op het ingediende plan bewilliging van de P.P.D. is verkregen en dat
bij afwijking daarvan weer van voren af aan moet worden begonnen.
Daarom vraagt spreker het college de plannen eerst aan de raad voor te
leggen en het dan hogerop te gaan zoeken.
Wethouder Van Wijk wil het voorkomen dat de heer Brandsma twee
dingen door elkaar haalt. Dat is in de eerste plaats de mogelijkheid die er
voor burgemeester en wethouders bestaat om op grond en binnen het kader
van reeds bestaande plannen bepaalde dispensaties te verlenen voor het
bouwen van een flat of een woning. In de tweede plaats wordt dat niet
alleen door het college beslist maar moet daar middels een vergunning ex
artikel 20 Wederopbouwwet goedkeuring op worden verkregen van Ge-
deputeerde Staten. Spreker meent dat ook de vraag uit het maatschappelijk
leven, uit het economisch leven, naar een bepaalde bebouwing één van de
factoren is waar het gemeentebestuur mee te maken heeft, omdat daaruit
de behoefte blijkt. Wanneer de voorgenomen bebouwing van te ingrijpende
aard is, en te zeer de verdere ontwikkeling gaat bepalen, dan zullen bur-
gemeester en wethouders artikel 20 Wederopbouwwet niet toepassen,
als zij dit toch zouden doen bepaald geen goedkeuring daarop verkrijgen,