18
27 januari 1966
steund, hij het woord zal geven aan de wethouder van openbare werken
om de raad over de achtergrond van het voorstel in te lichten.
Wethouder Van Wijk zegt dat benzinemaatschappijen uiteraard aktief
zijn en dat is hun goed recht zo niet hun plicht. Zij zoeken sportcomplexen,
parkeerterreinen, tentoonstellingshallen enz., om daar benzinepompen te
kunnen plaatsen, een naar sprekers gevoelen volkomen juiste en goede
gang van zaken. Ieder brengt zijn waar op zijn wijze aan de man. Op de
een of andere manier mevrouw Gaasterland weet hier meer van dan
spreker en naar hij meent dan het college is er een contact geweest
tussen R C H en de benzinemaatschappij. Spreker neemt direct aan en nij
weet het nu wel zeker, dat R.C.H. de maatschappij gevraagd heeft om een
lening of om een schenking of wat dan ook spreker weet het met
precies maar dat is op zichzelf een logische gang van zaken. Waar-
schiiniijk heeft de benzinemaatschappij aanvankelijk gedacht: daar îs een
vereniging die publiek trekt, met deze vereniging moeten wij gaan praten
om te bereiken dat wij aan de bezoekers onze waar kunnen slijten Het
gebeurt regelmatig bij manifestaties van verenigingen of wat dan ook dat
men allerlei verpachtingen doet aan mensen die slechts mdirect met de
sport te maken hebben, en die dan tegen vergoeding dit of dat kunnen
leveren aan de bezoekers. Dat gebeurt in het klem en dat zal nu în het
S Spreker wijst er hierbij op dat, toen enkele leden van Gedeputeerde Sta-
ten samen met de wethouder van Haarlem bezig waren het betaalde
voetbal in Haarlem te saneren, precies zo'n zelfde aangelegenheid openlijk
heeft gespeeld en daar hetzelfde zou zijn gebeurd als de fusie zou zijn
doorsregaan. Hoe het daar verder is gelopen weet spreker niet.
Er was dus een benzinemaatschappij die zich, uiteraard uit economische
motieven en uit eigenbelang wellicht, is gaan bezighouden met betaalde
sportbeoefening of wat dan ook, in elk geval daarin brood zag en daarin
verkoop van haar produkten zag. Toen heeft ongetwijfeld het bestuur van
de bedoelde voetbalvereniging erop gewezen dat het terrein dat de maat-
schappij op het oog had, niet bij haar in pacht was, maar eigendom van
de gemeente was en dat, als het gemeentebestuur dit wilde verkopen, ook
nog toestemming moest worden verkregen om daar een benzmepomp te
plaatsen. De benzinemaatschappij en spreker moet ook zeggen afgevaar-
digden van de voetbalclub, hebben zich toen tot het gemeentebestuur ge-
wend en onder mededeling van wat er aan de hand was gevraagd of het
gemeentebestuur iets voelde voor de plaatsing van een benzinepomp op
het parkeerterreinToen heeft het college naar spreker memng terecht
geredeneerd, dat een parkeerterrein, dat eertijds verhard zal worden, als
het ware mag en moet uitlopen in een zekere outillage met betrekking tot
de levering van benzine en dat in de modeme vorm, dus met een keung
gebouw. Een dergelijk gebouw ziet er helemaal niet meer uit zoals vroeger
wel het geval was, maar dat kan estetisch zeer wel verantwoord zijn. Deze
zaak nu helemaal los van de sport en van de belangen die anderen hier
mogelijk bij hebben beziende, is het op zichzelf niet gek dat een straks goed
geoutilleerd parkeerterrein ook uitgerust wordt met een service-station
komende aan de kop van het terrein op een plaats waar nog nooit auto s
geparkeerd zijn en die men toch niet wilde betrekken bij de verhardmg,
kortom, daar aan de weg, en zonder dat iemand daar last van heeft. Toen
de „Linnaeushof" haar poorten opende vroeg direct een benzinemaatschappij
om op het tegenoverliggende parkeerterrein benzinepompen te mogen
plaatsen. Of het daar een voordelige zaak is weet spreker niet, hij dacht
van niet, maar dat is een zaak die tenslotte het college niet aangaat, maar
een kwestie van vrije vestiging in dit opzicht. Wij mogen geen klein ves-
tigingswetje maken, wel met betrekking tot de verkeersveiligheid maar
niet uit een oogpunt of er teveel benzinepompen komen. Dat gaat een