1 september 1966
222
We hebben gedeeltelijk al gisteren gelegenheid gehad het was de
laatste fractie-avond om voor enkele heren onze waardering uit te
spreken voor wat zij gedaan hebben. Dat heeft de rest van de raad niet
kunnen doen en dat mag ik hier dus nog een keer herhalen. Ik kan gerust
zonder verder iemand te raadplcgen, als de mening van de raad weer-
geven dat wij alle recpect hebben voor de wijze waarop de heer Bekker
zich van zijn zeer moeilijke taak in de afgelopen 4 jaren heeft gekweten.
De heer Bekker heeft zich in de voor hem toch onbekende materie buiten-
gewoon snel en bmtengewoon doeltreffend ingewerkt. Hij heeft zich daar-
mede werkelijk veel vrienden gemaakt, aan de andere kant valt het hem
moeilijk om zijn hart op tafel te leggen en dat is dus wel eens een keer
reden geweest dat hij verkeerd begrepen is. We hebben respect voor de
wijze waarop hij zijn werk heeft gedaan. Het spijt ons dat hij van ons
heengaat maar we zullen zijn werk toch nog lang kunnen bewonderen in
dat wat de bedrijven van zijn werk mede hebben genoten.
Dan heb ik nog verder aan mijn rechterhand zitten de heer Minderop,
die ook maar korte tijd lid van de raad is geweest. We hebben in verschil-
lende gevallen zijn deskundig advies kunnen inwinnen en bovendien heeft
de heer Minderop als het in de fractie soms een beetje roerig toeging,
ook zijn gewicht in de letterlijke zin des woords doen gelden om de opkol-
kende golven te kalmeren. Hij is dus als het ware mede de olie geweest
waardoor die golven bedaarden en we danken hem voor die taak toch
wel zeer.
Dan blijven nog over de twee leden met wie ik het langste heb samen-
gewerkt, de heren Van der Linden en Zegwaart. Met de heren Van der
Linden én Zegwaart hebben we binnenskamers nog meer bemoeienis gehad
dan de hele raad dat heeft gehad en niet altijd is in de raad gebleken wat
er in de boezem van onze fractie voorviel. Ik weet dat ik namens de andere
overblijvende raadsleden spreek wanneer ik grote waardering voor uw
werk uitspreek. De heer Zegwaart mag zichzelf nu wel een moeilijke man
noemen, in feite heeft hij waarschijnlijk meer moeite met zichzelf dan hij
met ons had, want je kon hem ook nog wel eens op een behoorlijke manier
in zijn hemd laten staan. Ik herinner me dat bij een gelegenheid wa,arbij
we gezamenlijk aten, de heer Zegwaart een liedje aanhief waarbij hij
constateerde dat hij met bepaalde lichaamsdelen in het water was gevallen.
Dat was sportief en zo is de heer Zegwaart altijd geweest. Hij was altijd
zo sportief om niet te mokken als hij het onderspit moest delven. Aan de
andere kant weet ik ook dat het hem uit de grond van zijn hart moeilijk
valt om hier te scheiden. Ik weet ook dat hij het raadslidmaatschap niet
zo maar als een baantje heeft opgevat, maar het werkeüjk als een soort
van roeping heeft gezien om de belangen van Heemstede en de ingezetenen
voor te staan en ik mag rustig zeggen niet alleen voor de categorie mensen
die hij dan speciaal vertegenwoordigde, maar voor allen. Hij heeft werkelijk
oog gehad voor het algemeen belang en dat loven wij allen zeer. Het spijt
ons dat hij weggaat en het spijt ons ook dat hij meent dat hij nu wel een
beetje meer rust nodig heeft. Als de gelegenheid zich daartoe voordoet,
hopen wij toch nog wel eens van zijn inzicht te mogen horen.
Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor mijn linker buurman de heer Van
der Linden. Ik heb evenlang met hem opgetrokken als met de heer Zeg-
waart, omdat we gezamenlijk lid van de raad werden. De heer Van der
Linden heeft het grote voordeel dat hij, laten we zeggen, minder een jonge
vent was als de heer Zegwaart was. Hij was de bezadigdheid zelve en
daardoor had zijn woord dikwijls bij anderen nog meer ingang dan dat
van de heer Zegwaart, terwijl toch iedereen wel overtuigd was dat de heer
Zegwaart het toch ook zo goed meende. De heer Van der Linden had
meer dan enig ander lid van onze raad de bezadigdheid van de ouderdom.
Hij heeft zelf gevraagd of men hem, als hij nog eens aan de bel zal trek-
ken, niet op de stoep zal laten staan. Ik geloof wel dat ik namens de