197
1 september 1966
woningwetwoningen in deze gemeente is het een minuscuul aantal en het
toewijzingsbeleid kan door een eventuele overdracht van deze 5 8
woningen toch nooit op een of andere wijze in gevaar worden gebracht.
Na het voorgaande zal het duidelijk zijn dat de V.V.D.-fractie niet alleen
door de nota van burgemeester en wethouders van 13 juli 1966 is teleur-
gesteld doch ook verbaasd is over de argumentatie of liever gezegd over
het gebrek aan argumentatie. Want thans is het hoofdargument van het
college anders dan vroeger. Nu is het hoofdargument van het college:
„verkoop zal slechts op zeer geringe schaal kunnen plaats vinden" en „het
verdient geen aanbeveling enkele woningwetwoningen te verkopen". Dat
het om een gering aantal woningen ging was bekend. Dat is toch niets
nieuws. Dat pleit er alleen voor om een begin te maken. Hopelijk zullen
er in de toekomst wat meer gegadigden zijn die in aanmerking komen.
Maar het geringe aantal maakt, dat het enige en zwaarste argument dat
het college altijd gebezigd heeft, het huisvestingsbeleid, volkomen vervalt.
Dat argument, dat de raad altijd heeft doen aarzelen, laat het college in
deze nota volledig vallen zonder er overigens een woord over te zeggen.
Het college bezigt nu het argument dat de te verkopen woningen bijna
alle tussenwoningen zijn en dat dit practische moeilijkheden zal geven in
verband met het onderhoud, schilderen, gemeenschappelijke aansluitin-
gen op riolering, gas en water. Dit enige argument gaat in geen geval op.
In de eerste plaats kan men het schilderen van een tussenwoning zeer wel
aan de eigenaar overlaten en in de tweede plaats zal toch ieder huis op
een of andere wijze een eigen aansluiting op riolering of iets dergelijks
hebben. In geen geval kan het gebezigde argument opwegen tegen het
belang van bezitsvorming voor degenen die dit wensen. Op deze grond
verzoekt zijn fractie om de 8 woningen die nog overblijven spreker
praat niet over de woning die deel uitmaakt van een blok woningen uit-
gevoerd in strokenbouw en over de woning die behoort tot een complex
woningen dat nog verbeterd moet worden te laten taxeren en met de
bewoners in overleg te treden over de overdracht.
De heer Zegwaart, sprekende namens zijn fractie, gelooft niet dat zijn frac-
tie er van verdacht mag worden dat zij niet voor bezitsvorming zou zijn. Toch
heeft zijn fraetie besloten met de gedachtengang van het college op dit
ogenblik akkoord te gaan, echter op voorwaarde, dat de laatste zin wordt
gelezen: „Wij stellen daarom voor te besluiten de woningwetwoningen
voorlopig niet te verkopen." Zijn fractie wil n.l. de mogelijkheid van ver-
koop nog openhouden. Er kunnen n.l. andere en betere tijden komen.
De heer Brandsma zou zich kortheidshalve bij de laatste spreker kunnen
aansluiten ware het niet, dat de heer Rutgers een betoog heeft gehouden
dat naar sprekers mening van zijn kant niet onbeantwoord mag blijven.
Spreker heeft alle waardering voor de hardnekkigheid van de heer Rutgers
en de zijnen op dit stuk van zaken, want in wezen verdedigt hij wel een
goede zaak, ook naar de mening van de leden van sprekers fractie. Waar
het gaat om bewoners van woningwetwoningen de eigendom van deze
woningen te kunnen doen toekomen, wil spreker wel verklaren dat zijn
fractie altijd het standpunt heeft ingenomen dat, waar dit mogelijk was,
binnen het kader uiteraard van de omstandigheden, dit een zaak is die
alleszins aanbeveling verdient. Spreker wenst dat nog eens nadrukkelijk
voorop te stellen omdat hij juist bij de heer Rutgers deze zaak is meer-
malen in de zittingsperiode van deze raad besproken de angst en de
vrees beluistert, dat er bij sprekers pohtieke vrienden eigenlijk niet zoveel
animo zou zijn en er zelfs wel principiële bezwaren zouden bestaan, tegen
de verkoop van woningwetwoningen. Dat is zeer beslist niet het geval.
Daarom acht spreker zich verplicht om op deze zaak verder in te gaan.
Als men dit vraagstuk principieel bekijkt kan spreker zeggen, dat,