292
24 november 1966
onze moderne democratie een grapje dat heeft hij met satire bedoeld,
dat is voor hem een vertaling daarvan over een der Leden van het Ko-
ninklijk Huis, b.v. al dan niet zonder jas (een volstrekt goed grapje, dat
trouwens zoals hij weet, destijds in tegenwoordigheid van het Koninklijk
Huis is gemaakt) vindt thuis horen. Dat is in onze moderne democratie
volstrekt toegelaten. De vraag is nu of de burgemeester bij zijn beslissing,
dat in onze goede gemeente Heemstede in een openbaar programma niets
mag worden gezegd over Hare Majesteit of de Leden van het Koninklijk
Huis, daarmee niet alleen zijn bevoegdheid heeft overschreden maar ook
of hij daarmee verstandig heeft gehandeld, in zijn overigens begrijpelijke
verdediging van de Leden van het Koninklijk Huis. Spreker beantwoordt
die vraag uitdrukkelijk ontkennend. Spreker heeft zich ten aanzien van die
bevoegdheid inderdaad, omdat hij niet poogt een college te geven maar
liever het college geven overlaat aan professoren, verschanst achter een
bekend professor in het staatsrecht. Maar de burgemeester heeft zelf ook
in zijn uiteenzetting duidelijk doen blijken in welke context zijn bevoegd-
heid staat, n.l. in de context van het oproer en het neerslaan van moeilijk-
heden. Zij staat in de paragraaf, luidende: „Van de handhaving der open-
bare orde in het bijzonder."
De voorzitter: „Even ter rectificatie. Ik heb art. 219 aangehaald, dat
gaat over oproerige bewegingen enz. Wat u bedoelt is de verstoring van
de openbare orde."
De heer Kutgers: „En daar vlak achter staat art. 221 handelende over
de politie over de schouwburgen enz. Spreker heeft dus prof. Kranenburg
aangehaald die dat direct met elkaar in verband brengt. Spreker wil het
eventueel nog wel eens opnieuw voorlezen. Wat de burgemeester nu gedaan
heeft is niet het handhaven van de openbare orde, neen, de burgemeester
en hij heeft dat zeer duidelijk in zijn betoog gesteld heeft een daad wil-
len stellen. Hij heeft niet gezegd, dat hij de openbare orde heeft gehand-
haafd, neen, hij heeft gezegd dat hij een daad heeft willen stellen; hij komt
er rond voor uit. Volgens krantenartikelen als die juist zijn heeft de
burgemeester gezegd, dat hij het normbesef poogt te activeren. Hij tole-
reert niet dat er in Heemstede tegen het Koninklijk Huis wordt geschopt.
Dät wil hij. Hij wil een daad stellen en hij wil het normbesef activeren,
maar dat valt niet onder de bevoegdheid die hem in artikel 221 der
gemeentewet is gegeven. Hij mag dat allemaal doen door b.v. redevoe-
ringen te houden, op elk moment te zeggen wat hij er van vindt en dan
is spreker het met hem eens en dan wil hij nog applaudiseren ook
maar hier handelt hij als burgemeester en daar gaat het om. Alle heren
hebben hier gezegd hoe mooi ze het vinden en hoe eens ze het zijn met wat
de burgemeester heeft gedaan. Daar is spreker het op zichzelf, als het een
uitspraak van de burgemeester was geweest of als hij het in een rede had
gezegd, voor een zeer groot gedeelte ook mee eens, maar het gaat er nu
om, dat de burgemeester iets gedaan heeft in zijn kwaliteit van overheids-
instantie. De overheid in Nederland moet wel de openbare orde handhaven,
maar moet niet de vrijheid van meningsuiting beknotten. En dât doet de
burgemeester als hij iedere opmerking, grapje, bijval of het brengen van het
Koninklijk Huis in de aandacht, wil voorkomen. Laat men het Koninklijk
Huis toch alsjeblieft niet „koud" stellen doordat er nooit meer over ge-
sproken mag worden want dan wordt het een soort van buiten het gewone
leven staand symbool; integendeel, het Koninklijk Huis moet leven in het
volk. Door het normbesef te willen activeren en een daad te willen stellen
en daarbij gebruik te maken van zijn bevoegdheid neergelegd in de
gemeentewet, heeft de burgemeester zoal niet formeel zijn bevoegdheid
overtreden maar dan toch détournement de pouvoir gepleegd, iets gedaan
of iets gebruikt waarvoor het niet is bedoeld.
In de tweede plaats heeft de burgemeester naar sprekers idee onverstan-