284
24 november 1966
fractie, althans in grote meerderheid, bezwaren. Zij meent dat deze beslis-
singen van de burgemeester staatsrechtelijk en tactisch niet juist zijn.
Met het staatsrechtelijk bezwaar beginnende, zegt spreker, dat hij in aan-
sluiting op hetgeen de heer Verkouw daarover heeft gezegd, wil voorlezen
hetgeen ten aanzien van een dergelijk punt wordt gesteld door prof. Kra-
nenburg in diens boek „Het Nederlandse Staatrecht" van 1958. Prof. Kra-
nenburg zegt dan met betrekking tot artikel 221, 2e lid der gemeentewet:
„De ratio voor de bijzondere bepaling van art. 221, alinea 2, is dezelfde
„als voor de grote bevoegdheden, aan de burgemeester in tijden van onrust
„gegeven, en aan de Regering en het militair gezag tijdens de staat van
„oorlog en de staat van beleg toegekend. Een toneelvertoning heeft massa-
„werking en nu heeft de ruwe empirie al opgemerkt, vöör de „psychologie
„de la foule" wetenschappelijk werd beoefend, dat de inwerking op een
„verzamelde groep onder bijzondere omstandigheden veel bedenkelijker
„kan zijn dan de beïnvloeding van de enkeling, doordat de remmende
„voorstellingen veel minder volledig functioneren. In onze staatsrechtelijke
„geschiedenis is het klassieke voorbeeld de werking van de vertoning van
„La Muette de Portici" te Brussel in 1830, die de lont in het kruit stak."
En even verder, wanneer hij het heeft over onzedelijke vertoningen, maar
dan teruggrijpend op allebei, onzedelijk en in strijd met de openbare orde:
„Maar hieruit volgt ook, dat deze exceptionele bevoegdheid van de bur-
„gemeester met de grootste voorzichtigheid moet worden gehanteerd. Met
„name werpe de burgemeester zich nimmer op als arbiter ten aanzien van
„ethische, esthetische, religieuze of politieke tendenties, die in toneel-
„stukken voorkomen; dat is zijn taak niet. Formeel zou hij dan binnen de
„wetsbepaling zijn gebleven, maar het zou ongetwijfeld „détoumement de
„pouvoir" zijn. Hij is orgaan der gehele gemeenschap; als zodanig is zijn
„eerste plicht strikte onpartijdigheid tegenover de verschillende politieke,
„religieuze en ook kunstrichtingen."
En nu komt het, en spreker zou dat graag willen onderstrepen:
„Hij heeft alleen te waken tegen voorstellingen, die onmiddellijk een
„ordeverstorende werking kunnen hebben, en tegen die, welke door elk
„normaal georganiseerd mens als zedelijk verwerpelijk worden beschouwd
„en waarvan door de massale werking in ernstige mate morele schade kan
„worden verwacht."
Dat laatste slaat op onzedelijke voorstellingen. Maar in ethische, religi-
euze of politieke problemen heeft de burgemeester als zodanig, nooit partij
te kiezen.
Naar sprekers mening heeft de burgemeester zoals prof. Kranenburg
ook zegt alleen te waken tegen voorstellingen die onmiddellijk een orde-
verstorende werking kunnen hebben en sprekers vraag is nu, wat heeft bij
de beslissing van de burgemeester te dien aanzien voorgezeten. Had hij
verwacht dat bij het cabaret van Sieto Hoving de Heemstedenaren in de
zaal, met een leeftijd die, zoals de heer van der Hulst zegt, toch meestal
gerijpt is, elkaar in de haren zouden vliegen, dat er zich rellen zouden
voordoen of dat er iets zou kunnen gebeuren dat zijn ingrijpen nodig
maakte Spr. kan het zich niet voorstellen. Hij wacht het antwoord van de
burgemeester dienaangaande met belangstelling af. Dit is, naar sprekers
idee, het criterium waarom het hier gaat. Spreker vindt het verkeerd dat de
burgemeester, om persoonlijke overigens door spreker gerespecteerde
ideeën, verdergaande maatregelen heeft getroffen op dit punt. Spreker acht
deze maatregel ook tactisch niet juist omdat hij gelooft, dat zij een ave-
rechtse uitwerking zal hebben. Deze zaak kan in de raad heel rustig
worden besproken, maar hierop, zoals men heeft bemerkt, wordt in de pers,
buiten de raadsvergadering, emotioneel gereageerd. Het doel dat de burge-
meester voor ogen had wordt daardoor allerminst gediend, wordt gemist, ja
zelfs voorbijgeschoten.