m
1
aw
16 december 1966
377
ker zou zeggen dat er dan een bepaald verband is, maar dat verband ziet
spreker nu ,,kennelijk" (om met de woorden van het college te spreken)
niet.
Wethouder Corver begrijpt steeds meer dat de heer Verkouw zijn vragen
stelt zonder er antwoord op te verlangen. Burgemeester en wethouders
hebben gemeend zich te moeten beperken tot het aangeven van de ver-
schillen van 10.000 en meer. Als men dat doet is het vanzelfsprekend, dat
de kleine verschillen met elkaar ook nog een heel bedrag vormen, in dit
geval 51.000. Het is alleen een rekenkundige beantwoording van de vraag
geweest en verder zit er niets achter.
De heer Verkouw: „Het is een vreugdevolle ontdekking dat hier een voor-
delig verschil is."
Wethouder Corver: ,,Dat is voor burgemeester en wethouders helemaal
geen vreugdevolle ontdekking. Het is alleen een toevallige omstandigheid.
PUNT 6.
De heer Van der Hulst zegt deze vraag niet gesteld te hebben. Spreker
moet eerlijk zeggen dat hij het antwoord, ook na het een paar maal te heb-
ben herlezen, niet heeft begrepen. Spreker dacht dat het antwoord op de
vraag simpelweg had moeten luiden: 127.000", omdat dat bedrag uit-
eindelijk op de begroting 1966 drukt. Waarom vermindert echter de post
onvoorziene uitgaven Er is voor 1966 toch normaal als kapitaalslast
215.000 begroot! Dat was voorzien. De werkelijke lasten blijken nu
127.000 te zijn. Misschien kunnen burgemeester en wethouders deze zaak
in wat eenvoudiger woorden toelichten.
De heer Verkouw sluit zich aan bij het gesprokene door de heer Van der
Hulst. Ook spreker dacht dat dit niet een rechtstreeks antwoord was op de
vraag. In de vraag wordt gesteld, dat de begroting voor 1966 zou worden
belast met een bedrag van 215.000 wegens rente en afschrijving op vier
grote kapitaalswerken. Het antwoord van het college luidt, dat twee kapi-
taalswerken niet zijn doorgegaan, voor het derde werd nog slechts een
voorlopige machtiging van gedeputeerde staten ontvangen zodat dit werk
nog niet ter hand kon worden genomen. Voor het vierde, de vernieuwing der
riolering en de verbreding en verbetering van de wegen in het resterende
gedeelte van het plan Leeuw en Hooft, heeft de raad in zijn vergadering
van 24 november 1966 een krediet verleend waarvan aan rente en aflossing
een bedrag van 127.000 op de begroting 1966 drukt. De wethouder van
financiën heeft erkend, dat het verminderen van de post voor onvoorziene
uitgaven met 127.000 voor dit werk, alleen maar een administratieve
maatregel is omdat gedeputeerde staten deze noodzakelijk vinden opdat de
raaâ kan overzien wat de financiële consequentie van zo'n belangrijke
kapitaalsuitgave is en opdat ook gedeputeerde staten kunnen weten hoever
de draagkracht van de gemeente reikt, of zij deze last kan dekken, enz.
Het college weet natuurlijk wel dat deze post van 127.000 niet meer
op de begroting 1966 zal drukken. Er zal in 1966 geen spade in de grond
worden gezet om een begin met dit werk te maken. Spreker neemt aan dat
voor andere kapitaalsuitgaven wellicht ook van deze 215.000 is gesnoept,
maar zou dat niet zo zijn dan had het antwoord kunnen luiden: ,,Geen van
de werken is uitgevoerd, het bedrag zal beschikbaar blijven." Het was spre-
ker er om te doen te laten zien, dat de financiële uitkomst, voor wat betreft
de begroting voor 1966, vrij goed zal zijn.
Wethouder Corver antwoordt dat dit de gewone situatie is. Spreker moet
zeggen dat hij het onjuiste of het onlogische van het antwoord niet inziet.
In de begroting is een post opgenomen voor onvoorziene uitgaven. Daarvan
worden afgeschreven de rente en afschrijving voor de kapitaalswerken
waarvoor in de loop van het jaar door de raad krediet wordt verleend. In-