18
4e afd.
23 februari 1967
VOORSCHRIFTEN, DEEL UITMAKENDE VAN HET
BESTEMMINGSPLAN VOOR HET INDUSTRIETERREIN TEN
NOORDEN VAN DE CRUQUIUSWEG.
A. ALGEMENE BEPALINGEN.
Artikel 1.
In deze voorschriften wordt verstaan onder:
1. het plan: het bestemmingsplan, vervat in de sub 2 bedoelde kaart en
in deze voorschriften;
2. de kaart: de bij het besluit tot vaststelling van het plan behorende
tekening no. 4.46L.4;
3. de aanhorigheid: gronden en opstallen, welke ingevolge het plan moe-
ten worden aangemerkt als behorende bij en in het gebruik mede af-
hankelijk van en dienstbaar aan het gebruik van een hoofdgebouw;
4. bouwperceel: het aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het
Plan een zelfstandige bebouwing met één gebouw of bij elkaar beho-
rende gebouwen is toegestaan;
5. onderbouw: de laagste bouwlaag van een gebouw;
6. bouwlaag: een doorlopend gedeelte van een gebou'w, dat door op gelijke
of bij benadering gelijke hoogte Iiggende vloeren of balklagen is be-
grensd, zulks met uitzondering van zolder en vliering;
7. voorgevelrooilijn: de lijn, welke blijkens de bestemmingen op de kaart
bij het bouwen aan de naar een weg, een straat, een plein of een voet-
pad gekeerde zijde niet mag worden overschreden; indien krachtens
deze omschrijving meer dan één lijn als voorgevelrooilijn kan worden
aangemerkt, wordt de voorgevelrooilijn door burgemeester en wethou-
ders aangewezen;
8. achtergevelrooilijnde lijn, welke blijkens de bestemmingen op de
kaart en/of de in deze voorschriften aangegeven bouwdiepte bij het
bouwen aan de van een weg, een straat, een plein of een voetpad afge-
keerde zijde niet mag worden overschreden;
9. zijgevelrooilijn: de tussen voor- en achtergevelrooilijn te trekken ver-
bindingslijn, welke blijkens de bestemmingen op de kaart bij het bou-
wen niet mag" worden overschreden;
10. bestaande gebouwen: hoofd- en bijgebouwen, welke op de eerste dag
van tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of na die dag
worden opgericht ingevolge een reeds verleende of nog te verlenen
bouwvergunning
11. plangebied: het geheel van gronden, water daaronder begrepen, dat
door de grens van het plan wordt omsloten.
Artikel 2.
1. Indien in deze voorschriften wordt gesproken van goothoogten, dan
worden deze gemeten van de bovenkant van het aanliggende afgewerkte
terrein tot de bovenkant van de goot of indien een platte afdekking
wordt toegepast tot de bovenkant van het boeibord van het platte
dak. Het afgewerkte terrein wordt bij voor bewoning bestemde gebou-
wen geacht te Iiggen 20 cm beneden de bovenkant van de onderdorpel
van ae hoofdtoegangsdeur van het gebouw, tenzij burgemeester en wet-
houders anders bepalen.
2. Indien in deze voorschriften wordt gesproken van voorgevelbreedten
worden daarvoor de onderlinge afstanden van de begrenzende zii-
muren hart op hart gemeten.
3. Indien in deze voorschriften wordt gesproken van bebouwingsdiepten
aan worden deze gemeten vanuit de voorgevelrooilijn.
4. De onderlinge afstanden van niet-evenwijdige gevels en de afstanden