19 4e afd. 23 februari 1967 VOOKSCHRIFTEN DEEL UITMAKENDE VAN HET BESTEMMINGSPLAN VOOR EEN TERREIN TEN ZUIDOOSTEN VAN „DE GLIP II". Artikel 1. De gronden waarvoor het bestemmingsplan geldt, welke zijn aangege- ven op de bij het besluit tot vaststelling behorende tekening no. 4.54C.6B, zijn bestemd voor landbouw, tuinbouw, veehouderij en veeteelt met de daar- toe nodige bedrijfsterreinen en -gebouwen, bijgebouwen, andere bouwwer- ken en andere erven, met dien verstande, dat: a. tussen de voor elk bedrijf afzonderlijk nodige gebouwen of groepen van gebouwen een afstand van tenminste 100 m in acht zal worden geno- men, gemeten langs de rooilijn; b. de afstand van enig gebouw tot enige zijdelingse perceelgrens niet min- der dan 25 m zal bedragen; c. per bedrijf niet meer dan één bedrijfswoning zal worden gebouwd; d. de inhoud van een bedrijfswoning niet meer zal bedragen dan dé ge- zamenlijke inhoud der daarbij behorende bedrijfsgebouwen; e. bedrijfswoningen eerst zullen worden opgericht of geplaatst tegelijk met of na het tot stand komen van daarbij behorende bedrijfsgebou- wen; f. de grond en opstallen alleen zullen worden gebruikt ten behoeve van de hier omschreven bestemming. Artikel 2. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders binnen het plangebied: a. afgravingen te verrichten anders dan om het terrein geschikt te maken voor de verwezenlijking van het plan; b. gronden op te spuiten of op te hogen voor een ander doel dan in sub a is genoemd; c. wegen, paden, verharde terreinen of sloten aan te leggen. Artikel 3. 1. Het is verboden het gebruik van onbebouwde gronden die in gebruik zijn voor doeleinden, waarvoor die gronden blijkens het plan zijn be- stemd, alsnog te veranderen ter realisering van doeleinden die met die bestemming onverenigbaar zijn. 2. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt ingebruik- neming van gronden als stortplaats of als opslagterrein anders dan ter wille van de realisering van het plan, aangemerkt als gebruik dat met die bestemming onverenigbaar is. 3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd van het bepaalde in het eer- ste lid vrijstelling te verlenen. Vrijstelling kan worden verleend voor on- bepaalde tijd behoudens wederopzegging of voor bepaalde tijd. 4. Vrijstelling moet worden geweigerd indien het voorgenomen andere ge- bruik van duurzame aard zal zijn en gelet op de ligging van de grond het gebruik van gronden en gebouwen in de omgeving in ernstige mate kan worden gestoord, zonder dat door het stellen van voorwaar- den of op enige andere wijze zodanige stoornis zal zijn te voorkomen. Artikel 4. Gronden welke bij het van kracht worden van het plan in gebruik zijn voor andere doeleinden dan waarvoor zij blijkens de bestemming ingevolge het plan mogen worden gebruikt, mogen voor die doeleinden in gebruik

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1967 | | pagina 29