Constructle van bcuwwerken
ARTIKEL 203 Draairichting van ramen
1 Ramen mogen zich in generlei stand boven een weg of een galerij bevinden,
indien de onderkant van het raam lager gelegen is dan:
a. 4,2 m boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 m langs
een rijweg;
b. 2,2 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van
de onder a genoemde strook;
c. 2,2 m boven een galerijvloer.
2 Ramen, die om een verticale as draaien, mogen niet naar buiten kunnen open-
draaien, tenzij ze tegen uitwaaien beschermd zijn door een vast aan het raam
en aan het kozijn verbonden uitzetconstructie, die een veilige vastzetting
waarborgt.
Niet van toepassing is het bepaalde in de vorige zin van dit lid op ramen,
waarvan de onderkant niet hoger dan 1 m boven het terrein is gelegen.
Paragraaf 7: Trappen, trapbordessen en trappehuizen
ARTIKEL 204 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. een trap: een vaste trap, een beweegbare trap, een losse trap en een stoep;
b. een trap van gesloten constructie: een dicht geheel van treden en stoot-
borden of van aaneensluitende treden.
ARTIKEL 205 Beoordeling van de eigenschappen van trappen en trapbordessen
Bij de beoordeling van de sterkte en stijfheid, de duurzaamheid, de brand-
veiligheid en het warmte-isolerend vermogen van trappen en trapbordessen
mogen dektreden en onder trappen en trapbordessen aangebrachte bekle-
dingen worden medegerekend.
ARTIKEL 206 Sterkte en stijfheid en warmte-isolerend vermogen van trappen en
trapbordessen
Nadere eisen kunnen worden gesteld met betrekking tot:
a. de sterkte en stijfheid van trappen van bijzondere constructie;
117