ARTIKEL210 Beveiliging van losse trappen
Losse trappen moeten in de gebruikstoestand door middel van haken of op
andere wijze tegen uitglijden zijn beveiligd.
Paragraaf 8: Rookkanalen en schoorstenen
ARTIKEL211 Verloop en doorsnede 7
1 Rookkanalen die geen deel uitmaken van gecombineerde rookkanalen moeten
zoveel mogelijk een verticaal verloop hebben. Indien verslepingen noodzake-
lijk zijn mogen deze niet meer dan 30° van de verticaal afwijken. In rook- 8
kanalen mogen geen sterke knikken of korte bochten voorkomen.
2 Rookkanalen die geen deel uitmaken van gecombineerde rookkanalen moeten
over de gehele lengte zoveel mogelijk een zelfde doorsnede hebben; er mogen
geen plotselinge vernauwingen of verwijdingen in voorkomen. De doorsnede
moet ten minste bedragen:
2,5 dm2 bij niet gladde uitvoering van de wanden; 1
1,5 dm2 bij gladde uitvoering van de wanden en niet ronde vorm van de door-
snede;
1,2 dm2 bij gladde uitvoering van de wanden en ronde vorm van de doorsnede.
3 Hoofdkanalen en nevenkanalen van gecombineerde rookkanalen moeten een
verticaal verloop hebben.
Niet van toepassing is dit voorschrift op het gedeelte van het hoofdkanael
boven de uitmonding van het bovenste nevenkanaal, mits de versleping geen
grotere afwijking dan 30° van de verticaal heeft.
2
4 In hoofd- en nevenkanalen van gecombineerde rookkanalen mogen geen sterke
knikken, korte bochten of plotselinge vernauwingen of verwijdingen voor-
komen.
De uitmonding van een nevenkanaal in een hoofdkanaal moet een vloeiend
verloop hebben.
3
5 Het hoofdkanaal van gecombineerde rookkanalen moet direct boven de uit-
monding van een nevenkanaal een doorsnede hebben van ten minste n dm2,
120