30 maart 1967
80
De voorzitter: ,,Nee, om aan de scheidsrechter te zeggen: het gebeurt
niet. Toen heeft de scheidsrechter de heer Van de Riet en de agent beduid
het terrein te verlaten."
Wethouder mevrouw Van der Meulen moet dit debat toch nog voortzet-
ten. De heer Van de Riet heeft niet aan de politieagent gevraagd met hem
het terrein te ontruimen. Hij heeft gezegd: „ik doe dit verzoek aan de
scheidsrechter in het belang van de gemeente als vertegenwoordiger van
de Heemsteedse Sportstichting" en de politieagent was natuurlijk hierbij
getuige. Hij heeft ook gezegd: „ik kon (dus hij zag zijn onmacht) met deze
man het terrein niet ontruimen". Dat heeft hij duidelijk gezegd. Hij heeft
de politie geen opdracht gegeven want hij beseft heel goed dat hij dat niet
heeft te doen. Dat is ook geen ogenblik zijn bedoeling geweest. Dat hij in
naam van de Sportstichting opkomt voor haar belangen vindt spreekster
volkomen juist. Het was voor hem een zeer moeilijke positie.
De voorzitter: „Laat hij dan voortaan de politie er buiten laten."
De heer Rücker wil nadrukkelijk stellen dat hij gelooft, dat de veronder-
stelling dat de heer Van de Riet heeft geprobeerd gebruik te maken van
het politieapparaat om zijn inzicnten door te zetten, niet juist is. Men
moet zich even de situatie indenken: een tropische regen, mensen op de
eivolle tribune, iedereen is geëmotioneerd, een scheidsrechter die onwillig
is, een directeur van de sportstichting, die bij herhaling met redelijke mo-
tieven de scheidsrechter tot een ander inzicht tracht te brengen, een
soheidsrechter die zonder dat hij zijn beslissing te voren aan de heer Van de
Riet meedeelt dat zou in ieder geval correct zijn geweest zonder meer
opdracht geeft om te spelen. Dat de heer Van de Riet onder die omstandig-
heden nog eenmaal de scheidsrechter heeft willen zeggen (en met die in-
tentie daarbij naar sprekers gevoelen alleen de politie als getuige heeft
genomen): „meneer de scheidsrechter, ik maak als directeur van de
Heemsteedse Sportstichting uitdrukkelijk bezwaar tegen deze gang van za-
ken en ik verbied u om deze wedstrijd te doen beginnen" vindt spreker
volkomen begrijpelijk en naar zijn gevoelen ook volkomen juist. De heer
Van de Riet heeft zich werkelijk, en dat heeft spreker kunnen constateren
omdat hij het voorval met veel interesse heeft gadegeslagen, volkomen cor-
rect gedragen. Hij heeft zich niet opgewonden en is niet paniekerig gaan
doen. Spreker kan alleen maar herhalen, wat hij zojuist al heeft gesteld,
en dat tot zijn genoegen door de wethouder is bevestigd, dat het optreden
van de heer Van de Riet, in deze voor hem toch wel moeilijke en volmaakt
onverwachte omstandigheden, zeer correct en tactisch is geweest.
De heer Rutgers vindt het bijzonder interessant te weten hoe de zaak qua
bevoegdheden ligt. Daar wil hij graag na onderzoek door burgemeester en
wethouders nader uitleg van hebben. Hij betreurt het bijzonder dat bij deze
rondvraag een aanval op de heer Van de Riet is gedaan. Spreker is ook oog-
getuige geweest en heeft geconstateerd dat de heer Van de Riet op bijzon-
der juiste, beheerste en tactische wijze is opgetreden, voor welk optreden
de heer Van de Riet naar zijn mening alle hulde verdient. Spreker meent
dat de persoon van de heer Van de Riet niet in dit debat had moeten zijn
betrokken. De raad en het college hadden het zuiver moeten houden bij
een bespreking van de vraag hoe de bevoegdheden hier precies liggen.
De voorzitter: „Dat zal dus worden uitgezocht."
Wethouder mevrouw Van der Meulen: „En vandaar die brief naar de
K.N.V.B."
Hierna sluit de voorzilter de vergadering.
De secretaris,