31 maart 1966
99
zijn we het wel over eens, maar het gaat om het moment waarop het
college en dus de raad daarvan hebben kunnen kennisdragen.
De efficiencykwestie heeft spreker ook bij algemene beschouwingen van
de begroting, en niet één keer maar bijna elk jaar, naar voren gebracht.
De voorzitter kan spreker niet verwijten dat hij deze er zomaar bijhaalt.
De voorzitter„U meent dat er fouten zijn gemaakt door openbare wer-
ken en dat die wettigen dat u op de efficiencykwestie terugkomt. Dat is
met betrekking tot dit gespecialiseerde werk niet juist."
De heer Kutgers zegt niet over fouten te hebben gesproken maar over het
feit dat er op het gebied van de contacten en de efficiency nog wel iets te
doen valt in onze gemeente. Spreker heeft nu het bewijs daarvan gezien en
hij is er van overtuigd dat als het college doorgaat met hier negatief
tegenover te staan, er meer redenen zullen komen waarom het college
zich zal moeten afvragen of het achteraf gezien niet anders had kunnen
activeren. De wethouder heeft nu over weekrapporten gesproken. Spreker
is uiteraard niet genoeg ingewerkt in de interne verhoudingen tussen
openbare werken, de aannemers e.d. en het college, om te weten waar die
weekrapporten blijven, wanneer en waar ze ter kennis komen, hoe ze
worden gecontroleerd e.d. Want daar gaat het om. De vraag is of dat niet
beter kan worden georganiseerd. In elk bedrijf zal men geregeld moeten
bekijken of iets beter kan opdat, welke vergissingen dan ook, worden voor-
komen. Het college blijft naar zijn idee ouderwets en bang voor fouten die he-
lemaal niet aangewreven worden en daarom neemt het een afwijzend stand-
punt in tegenover een normale vraag over efficiency van sprekers kant.
Spreker vraagt alleen of het niet nuttig zou zijn dat het collge zich be-
raadt over de vraag of een efficiency-onderzoek noodzakelijk is.
De heer Brandsma mag de manier waarop de wethouder een zaak weet
te verdedigen in het algemeen wel, maar spreker gelooft dat hij ditmaal
wat teveel heeft willen bewijzen. Hij begint n.l. met voorop te stellen dat
wat er ook gebeurd is, wat er ook fout gebeurd kan zijn, we één troost
hebben n.l. dat er niet meer is uitgegeven dan noodzakelijk was. Daar gaat
nu juist de hele zaak om. AIs de raad die stelling aanVaardt dan is de
zaak afMaar die stelling van de wethouder gaat alleen maar op wanneer
de raad ook de hele gang van zaken accepteert want daar past deze uit-
komst bij. Spreker dacht dat enkele leden van de raad nu juist over die
gang van zaken bezwaren hadden gemaakt en uiteraard speelt daarbij op
de achtergrond de vrees, om het voorzichtig te zeggen, of door deze gang
van zaken de kosten niet zijn opgevoerd en er dus in feite onnodige kosten
zijn gemaakt. De raadsleden ontbreekt de mogelijkheid om te bewijzen
dat er meer geld is uitgegeven dan strikt noodzakelijk was, want dan zou
men de hele zaak moeten nagaan. Spreker wil een voorbeeld noemen. Er
is uiteraard in het bestek een clausule opgenomen ten aanzien van de ver-
rekening van stijgende lonen en materiaalprijzen. Hoe is die clausule m de
praktijk toegepast? Die bepaling komt in het algemeen hierop neer, dat
de aannemer in het eerste jaar een loonstijging voor zijn rekemng moet
nemen en de kosten van de stijging van de prijzen der materialen mag bij-
berekenen. Is dat nu ook inderdaad zo gebeurd? In het verlengde hiervan
ügt de volgende opmerking. Er staat in het bestek ook een oplevenngs-
termijn. Het kan best zijn, dat is helemaal geen fantasie in deze tijd, dat
de aannemer door krapte op de arbeidsmarkt en wat dies meer zij, door
stagnatie in de aanvoer van materialen en noemt u verder maar op, met
op de wijze heeft kunnen werken als in het bestek is voorzien en dat daar-
door de opleveringstermijn belangrijk is overschreden. Spreker dacht dat
de risicoclausule toch ook inhield dat, wanneer een overschnjdmg van de
opleveringstermijn te wijten is aan de aannemer, er geen verrekemng van
stijgende kosten plaats vindt. Spreker vraagt maar, hij zegt met dat het