27 juli 1967
149
gaat, dat hij niets liever wil dan de exploitatie van het Minerva-theater
voortzetten zoals tot nu toe of op een andere manier en dat hem het cul-
turele leven van Heemstede bijzonder ter harte gaat. Hij heeft daar ook
de financiële bewijzen van gegeven. Spreekster gelooft dat het misschien
ook wel eens goed is hem in het openbaar een pluim op zijn hoed te steken
voor het feit dat hij daar altijd voor heeft geijverd met voorbijzien van
zijn eigen belang. Nu die menselijke situatie zo ligt, moet spreekster er
echt een beetje om lachen dat iedereen denkt dat de heer Hoogeveen er
nu gauw met de subsidie van door zal gaan of gauw het theater zal ver-
kopen, want dat is precies het omgekeerde van wat de heer Hoogeveen zou
willen.
Wethouder Corver zegt dat wanneer het nu een mannendebat is dat
alleen maar zakelijk is, hij de vorige keer het gevoel had dat het alleen
maar een vrouwendebat was dat bijzonder onzakelijk was. Toch is spre-
ker het ergens wel met mevrouw Cohen eens. Ook hij gelooft dat de zaak
wat wordt overtrokken. Naar zijn mening moet toch wel heel goed worden
bezien welke bevoegdheden het gemeentebestuur in deze heeft. Hij gelooft
n.l., dat wanneer men de heer Hoogeveen zou verplichten niet voor 1 juli
1968 welke onderhandelingen ook over verkoop van zijn theater te be-
ginnen, het gemeentebestuur zijn bevoegdheden te buiten gaat. Spreker
stelt het geval dat iemand in april 1968 dat gebouw op de Binnenweg
van de heer Hoogeveen wil kopen voor anderhalf miljoen spreker noemt
maar een dwarsstraat, zou de gemeente dan het recht hebben om te
zeggen dat hij dat niet mag doen Dat kan toch niet.
De voorzitter heeft een ander voorstel. Het voorstel luidt nu om
f 30.000,extra te geven over 1967 en 30.000,over het le halfjaar
1968. Kan nu niet besloten worden over dit jaar f 30.000,extra te geven
met de bedoeling over het le halfjaar 1968 ook f 30.000,te voteren en
daarbij te bepalen dat de laatste 30.000,alleen zal worden uitbetaald
indien de bestemming van het Minerva-theater geen wijziging wordt ge-
bracht die de raad onwelgevallig is
Wethouder Corver gelooft wel dat het goed is dat er zekerheid bestaat,
maar als spreker zich het gesprek dat het college met de heer Hoogeveen
heeft gehad goed herinnert, behoeft er geen enkele vrees te bestaan dat
de heer Hoogeveen de exploitatie van het Minerva-theater tussentijds zal
beeindigen. Natuurlijk kunnen zich omstandigheden voordoen die niet
voorzien zijn maar in dat geval zou van de heer Hoogeveen verlangd moe-
ten worden dat hij die open en eerlijk aan burgemeester en wethouders
voorlegt. Spreker gelooft dus dat het voldoende is dat burgemeester en
wethouders hem zwart op wit laten bevestigen, dat hij de exploitatie van
het Minerva-theater zal voortzetten zoals die op het ogenblik geschiedt
tot 1 juli 1968 en dat, wanneer zich onvoorziene omstandigheden voordoen
die het plan doorkruisen, hij daarmee open en eerlijk bij het college van
burgemeester en wethouders komt.
De voorzitter merkt op dat is gezegd dat dit een theoretisch mannen-
debat is, maar spreker wil er dan op wijzen, dat die theorie niet door
burgemeester en wethouders naar voren is gebracht maar door de raad.
Spreker brengt nogmaals zijn suggestie naar voren om aan het slot van
het besluit tot te voegen: „mits hij de exploitatie tot 1 juli 1968 op dezeifde
wijze voortzet als tot op heden". Dit impliceert, dat als hij dit niet doet,
hij dit bedrag niet zal krijgen. Men kan nu eenmaal niet alle omstandighe-
den voorzien.
Het ontwerp-besluit aangevuld met de woorden „mits hij de exploitatie
tot 1 juli 1968 op dezelfde wijze voortzet als tot op heden" wordt vervolgens
zonder hoofdelijke stemming vastgesteld.