166
28 september 1967
De heer Van Berckel merkt nog op, dat in artikel 35 wordt verwezen
naar art. 17. Spreker neemt aan dat artikel 18 is bedoeld.
De voorzitter: „Dat zai veranderd worden."
De heer De Buiter wil een misverstand uit de weg ruimen. Het is niet zo
dat spreker van mening is dat de overheid niet mag handelen op grond
van de marktprijs omdat zij overheid is, maar omdat de overheid op het
gebied van de grondpoiitiek bepaaide middeien, met name de onteigening,
ter beschikking staan die haar een veel zwaardere positie op de grond-
markt geven dan een particuiier. Dat houdt z.i. in, dat de overheid als mono-
poiist bij de grondpoiitiek aan bepaalde kostprijsnormen gebonden moet
zijn en wel uit een oogpunt van moraai en fatsoen. Spreker kan zich haast
niet voorstellen dat de wethouder van financiën zou propageren voor b.v.
water ook de marktprijs vast te steiien, afgezien van de vraag of hij die
zou kunnen bepalen. Spreker vraagt zich af, waarom er voor elementaire
zaken ais grond een andere richtlijn moet worden gevolgd dan voor zaken
ais water en elektriciteit.
De heer Verkouw wii bij voorbaat zeggen, dat hij de wethouder graag
het laatste woord geeft, want, zoais spreker al heeft gezegd, het is ver-
velend om in de raad over dit financieel-technische onderwerp te spreken,
hoewei hij er nog steeds van overtuigd is dat het een vrij belangrijke
zaak betreft. Daarom zai spreker trachten hetgeen de wethouder heeft op-
gemerkt te weerieggen. De wethouder heeft gezegd, dat in 1952 het om-
slagpercentage is ingevoerd en dat men daar volledig zijn genoegen aan
heeft beleefd. Onmiddeliijk is toen de rente voor de woningbouw uitgezon-
derd. De wethouder heeft ook gezegd, dat, als men met het grondbedrijf
begint men moet doorzetten en een geiijke renteberekening moet toe-
passen voor b.v. het gasbedrijf en het elektriciteitsbedrijf. Maar die rede-
nering gaat nu juist niet op, want daarbij zijn aüe inwoners betrokken en
worden de rentekosten uitgesmeerd over alle inwoners. Het gaat hier om
uitgaven die expresseiijk en aanwijsbaar door bepaalde inwoners moeten
worden betaaid. Meneer X die grond koopt, moet dezelfde rente betalen die
de gemeente heeft moeten betalen vanaf het moment dat zij de gelden in
de te verkopen gronden heeft geïnvesteerd. Spreker wil dat met een voor-
beeld verduidelijken. Stel dat op de begroting een bedrag van f 50.000
moet worden gevonden, dan wordt de raad voor de vraag gesteld of bepaai-
de uitgaven moeten worden verlaagd of dat moet worden overgegaan tot
verhoging van b.v. de rioolbelasting. Maar als een bedrag van f 50.000 dat
normaliter ten iaste van het grondbedrijf had behoren te worden gebrac.ht
op de algemene dienst is geboekt, dan is die vraag overbodig. Spreker kent
van nabij het voorbeeld van een vrij kieine gemeente, waarvan de finan-
ciële positie heel slecht was, die grote investeringen in het grondbednjf
moest doen. Dientengevolge werd de algemene dienst belast met een ton
voor rente. Terecht heeft men toen geredeneerd dat dit niet juist was, want
dat die rente t.z.t. moest worden betaaid door de kopers van die grond. De
algemene dienst kon toen ontlast worden met f 100.000. Het is spreker er
aiieen om te doen dat de raad goed voor ogen staat wat het gevolg is van
aanneming van art. 14, zoals voorgesteld. Zeker de financiële toestand
van deze gemeente is nog niet zo slecht en we staan nog niet voor het
feit dat allerlei belastingen moeten worden verhoogd, maar het is spreker
er alleen om te doen de raad duideiijk te maken, dat een bepaaid bedrag
aan rente dat door de kopers van grond moet worden betaald, ten iaste van
de algemene dienst wordt gebracht. Dit is sprekers laatste woord over
deze zaak.
De heer Rutgers heeft de ervaring dat het wijs is aan de woorden van
de heer Verkouw aandacht te besteden. Spreker vindt het niet leuk dat,
als iemand een bepaalde zienswijze met verve verdedigt, de raad er zonder