143c 2e afd. 30 november 1967 8. Indien termen aanwezig zijn kan de directie een betaalapparaat plaat- sen. Hoofdstuk VI: Meetinrichting Artikel 15 1. De directie bepaalt het meetvermogen en de soort der aan te brengen meetinrichting. 2. De meetinrichting is eigendom van de gemeente. 3. De directie bepaalt in overleg met de aanvrager de plaats voor de meetinrichting, waarbij het volgende in acht genomen dient te worden: a. met uitzondering van de omstandigheid genoemd onder f van dit iid, moet de meetinrichting zich bevinden aan het einde van de leiding, waardoor de installatie in het perceel met de hoofdleiding wordt verbonden; b. de ruimte, waarin de meetinrichting wordt opgesteld, moet droog zijn en voldoende kunnen worden verlicht; c. de meetinrichting moet, behoudens in het geval onder f, zich zo dicht mogelijk bevinden bij de ingang van het aan te sluiten perceel of perceelsgedeelte en moet bereikbaar zijn zonder dat daartoe ver- trekken van het perceel betreden behoeven te worden; d. de aanvrager dient voor het opstellen van de meetinrichting een muurvlak dan wel een nis of kast kosteloos ter beschikking te stel- len, zodanig, dat de meetinrichting gemakkelijk en zonder gebruik van bijzondere hulpmiddelen toegankelijk zal zijn en blijven; e. de keuze van de opstellingsplaats voor de meetinrichting moet vol- doende waarborg bieden tegen beschadigingen of, indien deze waar- borg niet voldoende aanwezig wordt geacht, moet de meetinrichting op doelmatige wijze, ter beoordeling van de directie, tegen beschadi- ging worden beschermd; f. indien de installatie in een perceel of perceelsgedeelte wordt aange- sloten op een hoofdieiding van hoge spanning, bepaalt de directie waar de meetinrichting wordt geplaatst. 4. Het plaatsen, het onderhouden en het wegnemen der meetinrichting geschiedt uitsluitend door het bedrijf. 5. Alle schade aan de meetinrichting, ontstaan anders dan door brand of normaal gebruik, wordt door het bedrijf hersteld op kosten van de af- nemer. Tot deze kosten worden gerekend de kosten van het eventueel wegnemen en opnieuw plaatsen van de meetinrichting. 6. De directie is bevoegd, zo vaak zij dit nodig oordeelt, de meetinrichting ter plaatse te controleren of door een andere te vervangen. Artikei 16 1. Opneming van de meterstand geschiedt als regel tweemaandelijks, tenzij door burgemeester en wethouders anders wordt bepaald. 2. Is opneming van de meterstand onmogelijk gebleken, dan zal de afge- nomen hoeveelheid elektriciteit door de directie worden geschat. Artikel 17 1. Bij twijfel aan de juiste aanwijzing van de meetinrichting kan beproe- ving zowel door de afnemer als door het bedrijf worden verlangd. 2. De kosten van dit onderzoek worden aan de afnemer in rekening ge- bracht, indien blijkt dat:

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1967 | | pagina 104