143b
2e afd.
30 november 1967
of indien hetzij door enig gebrek aan de hoofd- of dienstleiding, hetzij
door het geleverde water, schade wordt veroorzaakt.
2. Het bedrijf kan uit hoofde van ondeugdelijke keuringen of controles
van de installatie slechts aansprakelijk worden gesteld, indien wordt
aangetoond, dat deze aan naiatigheid zijnerzijds zijn te wijten.
Voor schade, bij het verrichten van de keuringen of controle toege-
bracht, is het bedrijf, behoudens in geval van nalatigheid zijnerzijds, niet
aansprakelijk.
3. Het bedrijf is niet aansprakelijk voor de gevolgen van het gebruik van
de waterleiding voor de aarding van elektrische toestellen en installa-
ties of van bliksemafleiders.
Hoofdstuk IX: Boete en afsluiting
Artikel 24
Zowel de aanvrager als de afnemer zijn bij niet-nakoming van de bij
of krachtens deze verordening voorgeschreven verplichtingen in verzuim,
zonder dat van de zijde van de directie enige aanmaning of ingebrekestel-
ling is vereist.
Artikel 25
1. Indien de aanvrager of de afnemer gehandeld heeft in strijd met de
bij of krachtens deze verordening vastgestelde bepalingen, is de direc-
tie bevoegd aan hem een boete in rekening te brengen, waarvan het
bedrag, tot een maximum van f 100,voor elke overtreding, door
haar zal worden bepaald, onverminderd haar bevoegdheid om onmid-
dellijk na aanzegging aan de afnemer de waterlevering geheel of ge-
deeltelijk te staken.
2. Staking van de waterlevering ontslaat de afnemer niet van zijn
uit de overeenkomst van waterlevering voortvloeiende verplichtingen.
Artikel 26
Boeten moeten worden voldaan binnen acht dagen, nadat de oplegging
ter kennis van de aanvrager of de afnemer is gebracht.
Artikel 27
1. Tegen een beslissing als bedoeld in artikel 25, lid 1, kan de betrokkene
in beroep komen bij burgemeester en wethouders binnen acht dagen
nadat deze beslissing te zijner kennis is gebracht.
2. Het beroep schort de verplichting tot het betalen van de eventueel op-
gelegde boete op.
Artikel 28
1. De directie is bevoegd, naast het geval bedoeld in artikel 17, lid 2,
van deze verordening, de toevoer van water ook te verbreken, indien:
a. de installatie niet of niet meer voldoet aan de voorschriften welke
krachtens artikel 5 van deze verordening daarvoor gelden en binnen
de daartoe door de directie gestelde termijn de nodige voorzieningen
niet zijn getroffen;
b. de afnemer de toegang weigert aan daartoe aangewezen ambtena-
ren van het bedrijf tot die perceelsgedeelten, waarvan de betreding
nodig is voor het opnemen van de meterstanden, voor het onder-
zoeken van de toestand van de eigendommen van de gemeente, of
van de installaties, alsmede voor het controleren van de naleving
van de bij of kraehtens deze verordening vastgestelde bepalingen;