47
2e afd.
25 april 1968
afschriften van de rekening met de balans en van het verslag zo
spoedig mogelijk aan de besturen der gemeenten en de hoofdbesturen
der in artikel 18 bedoelde organisaties gezonden.
Hoofdstuk X. Belegging van gelden
Artikel 31
1. Het bestuur draagt, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten der
provmcie Noord-Holland, zorg voor de belegging van de beschikbare
gelden van het instituut.
2. De belegging geschiedt niet anders dan in pandbrieven of obligaties,
deel uitmakende van Staats-, provincie- of gemeenteleningen.
3. Indien het bestuur dit gewenst acht, kan, in afwijking van het be-
paalde in het tweede lid en onverminderd de goedkeuring bedoeld in
het eerste lid, tot een andere solide wijze van belegging worden be-
sloten.
4. De effecten van het instituut worden bij een solide bankinstelling in
bewaarneming gegeven.
5. Voor het aankopen, belenen of verkopen van effecten worden de hand-
tekeningen vereist van de voorzitter, de secretaris en een daartoe door
het bestuur aangewezen bestuurslid. Hetzelfde geldt voor de terug-
neming van bij de bankinstelling berustende effecten.
Hoofdstuk XI. Wijziging van de regeiing
Artikel 32
1. Wijzigingen in deze regeling kunnen alleen op voorstel van het bestuur
bij de raden der gemeenten worden aanhangig gemaakt. Zij zijn vast-
gesteid zodra de voorgestelde wijzigingen zijn aanvaard door de raden
van meer dan de helft van het aantal deelnemende gemeenten, mits
deze gemeenten een gezamenlijk inwonertal van meer dan de helft van
het totaal aantal inwoners van alle deelnemende gemeenten hebben.
2. Voor de bepaling van het aantal inwoners is artikel 4, eerste lid der
gemeentewet van toepassing.
3. In het besluit tot wijziging van de regeling moet steeds een datum van
mwerkmgtreding worden bepaald.
Hoofdstuk XII. Toetreding en uittreding van gemeenten
Artikel 33
1. Andere gemeenten in Noord-HoIIand, uitgezonderd Amsterdam, kunnen
tot deze regeling toetreden bij besluit van de raad der gemeente. De
datum van toetreding kan niet eerder worden gesteld dan drie maanden
na het tijdstip, waarop het besluit tot toetreding is genomen. Het
bestuur is bevoegd, indien een voorziening is getroffen voor een ge-
meenschappelijk bestel als bedoeld in artikel 22, vijfde lid, ten aanzien
van de toetreding zowel als ten aanzien van de datum van toetreding,
voorwaarden te stellen ter waarborging van de financiële belangen van
het instituut en van de redelijke functionering van de administratie
daarvan.
2. Uittreding uit de regeling geschiedt bij raadsbesluit. Tot uittreding
kan alleen worden besloten in het vijfde kalenderjaar na dat van toe-
treding en vervolgens om de vijf jaren, met dien verstande dat het
besluit vöör 1 juli moet zijn genomen en in werking treedt met in-
gang van 1 januari van het tweede daaropvolgende kalenderjaar.