25 juli 1968
211
sticht. Spreekster is niet enthousiast over de accommodatie van het Miner-
vatheater, daarover heeft zij dezelfde mening als de wethouder van finan-
ciën, maar er is geen alternatief. De gemeente kan onmogelijk naast alle
andere bestaande prioriteiten ook nog een verbetering van de accommo-
datie van het Minervatheater op het programma nemen.
De heer Rücker zegt het woord te vragen speciaal in verband met het
slot van het betoog van de heer De Ruiter. Daarin meent spreker n.l. een
vermaan aan de raad te moeten beluisteren wat praktisch hierop neer-
komt, dat de raad er om moet denken dat hij het al of niet voortbestaan
van het Minervatheater in handen heeft en dat als de raad dit voorstel
afstemt, de raad min of meer het theater om zeep helpt. Dat vindt spre-
ker geen reëel uitgangspunt. Spreker wil heel in het kort even door-
nemen hoe de ontwikkeling van deze zaak is geweest. In eerste instantie
is er om een verhoging van de subsidie gevraagd. Burgemeester en wet-
houders waren in eerste aanleg hier geen voorstanders van. Uiteindelijk
Is men in gemeenschappelijk overleg tot een bepaalde propositie gekomen,
welke, aangevuld met enkele amendementen vanuit de raad, naar het
gevoelen van de raad het meeste was wat in deze kon worden gedaan en
ook verantwoord kon worden geacht. De heer Hoogeveen heeft daarna 2
maanden nodig gehad om uit te maken dat het aanbod van de raad voor
hem niet aanvaardbaar was, en nu wordt min of meer de indruk gewekt
dat, als deze verhoogde eisen van de heer Hoogeveen niet worden geac-
cepteerd, het gemeentebestuur de oorzaak is van het verdwijnen van het
Minervatheater. In feite is het zo, maar het is een normale gang van
zaken in het maatschappelijk leven dat, als men overvraagt, men op een
gegeven moment het lid op de neus krijgt. Die realiteit is op het ogenblik
aanwezig. Spreker is het met de heer Van Ark eens, en daar komt de
zaak in feite op neer, dat een zakenman risico's moet durven nemen. Een
zakenman die in zijn zaak gelooft en uit alles wat door de voorstellers
naar voren is gebracht blijkt dat de heer Hoogeveen op het ogenblik in
de mogelijkheden gelooft om de slechte gang van zaken met betrekking
tot het Minervatheater een keer te doen nemen moet ook risico durven
te nemen. Het is voor spreker onbegrijpelijk waarom de heer Hoogeveen
dan niet akkoord kan gaan met het gedane voorstel van de raad, dat
toch bepaald wel overwogen was en, als de gang van zaken zal zijn zoals
men nu voorspiegelt, inderdaad reëele mogelijkheden inhoudt. Nu wordt
een voorstel gedaan waardoor men min of meer het gemeentebestuur voor
de noodzaak zet om „tot hier en niet verder" te zeggen. Als daarvan de
consequentie is dat het Minervatheater zal worden gesloten, dan berust de
verantwoordelijkheid bij de eigenaar-exploitant en niet bij de raad.
Mevr. Cohen zegt dat de kem van de zaak is gelegen in de vraag, of
een eigen gebouw voor cultuur en ontspanning in de ruimste zin, in een
forensengemeente, welke vlak aan een of meer centrumgemeenten grenst,
nodig is of niet. Die vraag is door de commissies, waaraan omtrent de
exploitatie van het Minervatheater advies is gevraagd, nooit beantwoord.
Over die vraag heeft ook de raad zich nooit uitgesproken en spreekster
tart haast deze vergadering om hier „nee" op te antwoorden. Als de raad
zegt dat in een gemeente als Heemstede met 26.000 ingezetenen, welke
zo vlak bij Haarlem en Amsterdam ligt, met voorbijgaan van de belangen
van de verenigingen welke er nu eenmcial zijn, geen enkele noodzaak
voor een cultureel centrum aanwezig is, dan zou men inderdaad uitge-
praat zijn. Maar aangezien spreekster eenvoudig niet kan aannemen dat
de raad hierop ontkennend zou antwoorden, blijven er twee mogelijkheden
over. Dit wordt een heel zakelijk betoog.
De enige mogelijkheid welke na sluiting van het Minervatheater over-
blijft, is, zoals spreeksters fractievoorzitter al heeft gezegd, het stichten
van een nieuw cultureel centrum, dat minstens een miljoen zal kosten en