136
4e afd.
28 november 1968
2. Indien de schuilplaats voor een woning niet binnen het woongebouw
bereikbaar is, moet een onbelemmerde verbinding bestaan tussen de voor
die woning bestemde uitgang van het woongebouw en de toegang tot
de schuilplaats, gelegen in het woongebouw dan wel in een ander ge-
b°uw. Tussen de evenbedoelde uitgang en toegang mag de in de open
lucht aanwezige afstand gemeten langs de af te leggen weg niet
meer dan 60 m zijn.
Artikel 276. Grootte van de schuilplaats
1. De tot schuilplaats bestemde ruimte of het daarvoor bestemde gedeelte
van de ruimte moet per woning een oppervlakte hebben van ten minste
1 m2, vermeerderd met 0,5 m2 voor elke kamer die de woning bevat. Van
deze oppervlakte moet de evenwijdig aan de dichtstbijzijnde gevel ge-
meten zijde ten minste 1.50 m zijn.
2. De schuilplaats moet per woning een inhoud hebben van ten minste
3 m» voor elke kamer die de woning bevat. Bij de bepaling van deze
inhoud mag de inhoud van met de schuilplaats in verbinding staande
portalen niet zijnde een hoofdtoegangsportaal van het gebouw van
gangen, alsmede van daaruit toegankelijke ruimten, worden medebe-
rekend, mits deuren aanwezig zijn die deze portalen, gangen en ruim-
ten kunnen afsluiten van de buitenlucht of van het hoofdtoegangspor-
Artikel 277. Uitgangen van de schuilplaats
Indien de in één ruimte aanwezige schuilplaatsoppervlakte of de in een
aantal nabij eikaar gelegen ruimten gezamenlijk aanwezige schuilplaatsop-
pervlakte een vereiste grootte van meer dan 100 m2 heeft, moeten ten
minste twee uitgangen aanwezig zijn, die zodanig zijn gelegen dat bij ver-
sperring van één der uitgangen door beschadiging van het gebouw ten
minste één uitgang nog redelijk bruikbaar kan zijn.
Artikel 278. Zij- en bovendekking van de schuilplaats
1. De tot schuilplaats bestemde ruimte of het daartoe bestemde gedeelte
van de ruimte moet zodanig door wanden zijn omgeven, dat van buiten
naar binnen haaks op de wanden getrokken horizontale lijnen een ma-
teriaal hoeveelheid doorsnijden, waarvan het gezamenlijk gewicht ten
minste 470 kg per m2 bedraagt, welke oppervlakte haaks op de be-
treffende lijnen moet worden gemeten.
2. Boven de schuilplaats moeten vloeren of daken voorkomen, waarvan
het gezamenlijk gewicht 470 kg per m2 bedraagt.
3. Een wandgedeelte, waarvan de ondergrens ten minste 1.80 m boven de
vloer is gelegen, behoeft niet aan de in het eerste lid gestelde eis te
voldoen, mits ter hoogte van de ondergrens van dat wandgedeelte een
van binnen uit bereikbaar horizontaal vlak van ten minste 20 cm breed-
te aanwezig is, in staat een last van 230 kg per m lengte te dragen.
4. Van de eis, gesteld in het tweede lid, kan ten opzichte van het horizon-
tale grensvlak boven de schuilplaats voor ten hoogste 1 van de ver-
eiste oppervlakte worden afgeweken.
5. Bij de berekening van het gewicht van constructies, waarin holten
voorkomen, wordt met het volume-gewicht per m2 gerekend.
Artikel 279. Overruimte
Indien de oppervlakte van de schuilplaats groter is dan ingevolge artikel
276, eerste lid, is vereist, behoeft slechts de vereiste oppervlakte aan het
gestelde in artikel 278 te voldoen.