28 november 1968
277
Brief van de stiehting Kennemerduin van 25 januari 1957 aan het
gemeentebestuur. Deze brief handelde over de aankoop van het landgoed.
il De volgende passage is hierbij van belang: „Met de overige inhoud (hier
ging het over het ten algemene nutte aanwenden van een deel van Ken-
nemerduin) van uw brief van 24 december 1955 gaan wij gaarne akkoord."
In de brief van de Commissie voor de gemeentelijke plannen van de
provinciale planologische dienst in Noord-Holland aan de directeur van
gemeentewerken van 21 november 1957, handelende over Kennemeroord,
Overbos en Kennemerduin, wordt uitgegaan van een openbaar wandelpad
noord-zuid gericht van Kennemeroord via Overbos en Kennemerduin naar
en aangesloten op de Burgemeester van Lennepweg. Overbos is hierbij nog
helemaal gedacht als openbaar wandelpark. Wanneer in deze brief Ken-
nemerduin aan de orde komt, volgt de zin: ,,Met het bedoelde pad ware ook
in dit plan rekening te houden."
En dan volgt de hele litanie van de raadsvergaderingen van 1959, 1960,
1961 en 1966. Laatstelijk is deze zaak aan de orde geweest bij de begro-
tingsbehandeling in 1968, waarbij de raad er onomstotelijk blijk van geeft
hoezeer de raad er aan hecht dat aan de verlangens die bij hem leefden
en die op grond van zijn opvatting en de gevoerde besprekingen volkomen
gerechtvaardigd waren, tegemoet zou worden gekomen door de medewer-
king van de Stichtingen Het Overbos en Kennemerduin om een deel der
terreinen met een verbinding tussen Herenweg en Burgemeester van
Lennepweg openbaar te maken.
Intussen zijn dan na veel pijn de gebouwen verrezen en is de bereidheid
van Het Overbos gebleven en laat Kennemerduin verstek gaan. In de raads-
vergadering van 24 februari 1966 nam de raad met grote meerderheid
een motie aan om burgemeester en wethouders uit te nodigen nogmaals
met het bestuur van Kennemerduin in overleg te treden. Dit was een
officiëel verzoek. Het moet spreker van het hart dat hem is gebleken,
dat dit gesprek over een aangelegenheid waarover de raad zich had uit-
gesproken en die dus volkomen in de beleidssfeer lag hoezeer hij ook
respect heeft voor de gemeentesecretaris door de heer Kruitwagen
namens het gemeentebestuur is gevoerd. Spreker kan zich nauwelijks
voorstellen en hij weet dat ook uit ervaring, dat, als provinciale staten
een dergelijke vraag zouden voorleggen aan gedeputeerde staten, de grif-
fier der staten de opdracht zou krijgen namens gedeputeerde staten een
dergelijke bespreking te voeren. Spreker betreurt deze gang van zaken.
Daarbij kwam nog, dat de heer Kruitwagen daar in twee kwaliteiten zat.
Spreker neemt natuurlijk aan dat hij volledig namens het gemeentebestuur
heeft gesproken, maar hij was ook nog regent van Overbos.
Spreker zal nu nog even terugkeren naar de in de raadsvergadering
van 24 september 1966 door spreker geciteerde brief van de minister van
volkshuisvesting en bouwnijverheid, rijksdienst voor het Nationale Plan,
van 1 juni 1962. Daarin stelde de minister zich op het standpunt, niet te
zullen overgaan tot toepassing van het bepaalde in artikel 29, 3e lid van
de wet van 28 september 1950, houdende voorlopige regeling inzake het
Nationale Plan en Streekplannen, welk standpunt was gebaseerd op het
feit, dat gedeputeerde staten van Noord-Holland zich terzake conformeer-
den aan het advies van de Technische commissie van de provinciale pla-
nologisöhe commissie van hun gewest, welke commissie onder meer naar
voren bracht, dat door een tussen de eigenaren van Overbos en Kenne-
merduin en de gemeente Heemstede te sluiten overeenkomst, het ,,open-
baar"-zijn van deze buitens ware te waarborgen. De minister vervolgt
dan: „In overeenstemming met de zienswijze van het college van gedepu-
teerde staten van Noord-Holland zoals deze hierboven is weergegeven,
bericht ik uw college, dat ik in het onderhavige geval niet zal overgaan
tot toepassing van het bepaalde in artikel 29, 3e lid van de wet van 28
september 1950, wet houdende voorlopige regeling inzake het Nationale