28 november 1968
279
gemaakt van sprekers toestemming om over deze zaak het woord te
voeren dan hij aan het begin van de vergadering heeft meegedeeld. De
heer Verkouw heeft gezegd, dat hij naar aanleiding van de tervisielegging
van het betreffende dossier, een verklaring wenste af te leggen. Hij heeft
spreker niet verteld, dat deze verklaring zou uitmonden in een motie
waarin de raad zijn teleurstelling uitspreekt over de gang van zaken.
Burgemeester en wethouders hebben in de raadsvergadering van september
1968 op de door de heer Verkouw gestelde vragen geantwoord dat in maart
1966 met het bestuur van Kennemerduin een bespreking heeft plaats
gehad. Nadien hebben burgemeester en wethouders zich schriftelijk nog-
maals gewend tot het bestuur van Kennemerduin, en heeft wethouder Van
Wijk met dat bestuur overleg gepleegd, maar aliemaal zonder succes zodat
het geen nut heeft daarop nogmaals terug te komen noch om de teleur-
stelling van de raad, zoals deze in de motie tot uitdrukking komt, aan het
bestuur van Kennemerduin ter kennis te brengen. Het heeft allemaal in de
couranten gestaan ook dat een groot deel van de raad de gang van zaken
in deze betreurt. De raad heeft zich hierbij neergelegd en men kan niet
steeds weer op de zaak terugkomen, ook niet nadat men het betreffende
dossier heeft doorgewerkt en dan iets vindt dat weer een beetje houvast
zou kunnen geven. De heer Verkouw bouwt eigenlijk zijn hele betoog op
op het onderhoud dat heeft plaats gehad tussen wethouder Van Houten en
de heren Ingwersen en Steenbergen. Het verslag daarvan geeft een mon-
delinge aanbieding weer welke zonder enige machtiging namens de stich-
ting Kennemerduin werd gedaan. De stichting Kennemerduin bestond nog
niet eens. Toen de stichting als zodanig in het leven werd geroepen is
deze toezegging door het bestuur niet overgenomen. Sprekers conclusie
moet zijn, tenzij de raad anders besluit, dat de door de heer Verkouw
geformuleerde motie er eigenlijk niet meer toe doet. Spreker zou daarom
willen voorstellen over te gaan tot de orde van de dag. Zou de raad de
motie toch nog willen behandelen, dan moet de raad, omdat dit punt niet
op de agenda staat, ook de gelegenheid krijgen daarover in een volgende
vergadering te debatteren.
De heer Rücker meent dat in het betoog van de heer Verkouw een
bepaalde passage rectificatie behoeft. De heer Verkouw heeft n.l. zijn
teleurstelling uitgesproken over het feit dat de bespreking met de be-
sturen van de betrokken bejaardentehuizen ten raadhuize heeft plaats
gevonden onder leiding van de heer Kruitwagen, die volgens hem in een
bepaalde doublure-situatie zou hebben verkeerd. Spreker kan zich die be-
spreking nog goed herinneren. De besturen waren au grand complet
aanwezig, maar op het uur van aanvang der bespreking bleek, dat de
wethouder die de bespreking namens het college zou leiden, door ambts-
bezigheden plotseling verhinderd was. Toen heeft de heer Kruitwagen, van
de nood een deugd makend, en gezien het feit dat er meerdere deelnemers
aan dit gesprek van verre gekomen waren, namens het college deze be-
spreking geleid. Maar ten tijde van het houden van deze bespreking was
de heer Kruitwagen nog geen bestuurslid van de stichting Het Overbos.
Spreker heeft voldoende vertrouwen in de prudentie van de heer Kruit-
wagen, dat, hoewel het een zeer pijnlijke situatie zou hebben gegeven, hij,
als hij tevens bestuurslid van het Overbos zou zijn geweest, van het leiden
van deze bespreking zou hebben afgezien. Nu dit niet het geval was meent
spreker dat er geen enkele aanleiding is om op de een of andere manier
bezwaren te hebben tegen het feit, dat onder de geschetste omstandigheden
de leiding van die bespreking door de heer Kruitwagen is overgenomen.
De voorzitter is de heer Rücker dankbaar voor diens uiteenzetting.
De heer Verkouw zegt, dat, als inderdaad op dat moment spreker
meent dat die bespreking in 1966 is geweest de heer Kruitwagen geen
deel uitmaakte van het college van regenten van Het Overbos, spreker