144 2e afd. 13 december 1968 meente büjvende kosten, rekening houdende met het huidige tarief voor het huisvuilrecht, gestegen van 104,096 in 1968 tot 422,555 in 1969. In ver- band hiermede stellen wij U thans voor ingaande 1 januari 1969 dit recht te verhogen van 24,tot 36,per gezin per jaar. Voor en na de ver- hoging heeft men voor dit bedrag het recht drie vuilnisemmers tweemaal per week aan de ophaaldienst aan te bieden. Voor het zeer kleine gedeelte van de inwoners, dat niet met drie emmers kan volstaan, zal volgens ons voorstel het recht voor iedere emmer méér worden verhoogd van 12, tot 18,per emmer per jaar. Bij een verdergaande verhoging dezer rechten zouden de normen worden overschreden, welke aan een billijke heffing worden gesteld. Wij baseren ons hierbij op de ook in onze aanbiedingsnota bij de begroting voor 1968 besproken circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken van 3 april 1967. Op grond van deze eirculaire zullen slechts die gemeenten voor een aanvullende bijdrage uit het gemeentefonds in aanmerking kunnen komen, die hun eigen inkomstenheffingen tot een redelijk peil hebben opgevoerd. Voor wat de rechten voor het ophalen van huisvuil betreft wordt in de cir- culaire een bedrag van 24,- per emmer per jaar genoemd. Er van uit- gaande, dat in onze gemeente gemiddeld ongeveer iy2 emmer per gezin in gebruik is, wordt bij aanvaarding van ons voorstel deze norm dus niet overschreden. In het ontwerp-besluit tot wijziging der betrekkelijke verordening hebben wij ons thans de bevoegdheid voorbehouden gehele of gedeeltelijke afschrij- ving van het versehuldigde recht te verlenen ten einde soulaas te verschaf- fen aan diegenen voor wie dit recht een te zware belasting zou gaan be- tekenen. Wij denken hierbij in het bijzonder aan minder draagkrachtigen, die slechts een geringe hoeveelheid huisvuil aan de vuilophaaldienst aan- bieden. Wij komen thans tot een vermelding van de hoofdpunten van het bij Koninklijke boodschap van 22 maart van dit jaar bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediende ontwerp van wet tot verruiming van het plaatselijk beilastinggebied. Na de inwerktreding van de wet zullen de door de gemeente geheven op- centen op de grond- en personele belasting komen te vervallen (zgn. schoon- maak), hetgeen blijkens de voorliggende begroting een inkomstenvermin- dering voor de gemeente betekent van f 359.000. De gemeente zal hiervoor compensatie ontvangen door een hogere uitkering uit het gemeentefonds door middel van een verhoging van het schaalbedrag met 4,76 per in- woner. Rekening houdende met het in de begroting voor 1969 gehanteerde uitkeringspercentage voor de algemene uitkering uit het gemeentefonds zou deze compensatie bedragen 26.300 x 2.08 x 4,76 f 260.391, De gemeente is evenwel bevoegd op de ,,schoongemaakte" belastingen nieuwe opcenten te heffen. Indien zij daartoe overgaat, hetgeen voor de hand ligt, omdat deze opcentenheffing geen verzwaring van de belstingdruk voor de inwoners betekent, dan levert dit geheel van maatregelen voor haar dus een voordeel op tot laatstgenoemd bedrag. Het rijk gaat echter 6y2% perceptiekosten aan de gemeenten in rekening brengen voor de heffing en inning van grond- en personele belasting, hetgeen neerkomt op 6V2 van 691.200 (hoofdsom opcenten) 44.928. Uiteindelijk resulteert dus een voordeel voor de gemeente van 260.391,— 44.928,— J 215.463,—. Deze regeling zal echter voor 1969 siechts praktisch effect kunnen hebben, waimeer de wet vôör 2 februari 1969 in werking is getreden. Een inwerking- treding op zo korte termijn lijkt, nu de Tweede Kamer der Staten-Generaal het wetsontwerp nog niet in behandeling heeft genomen, uitgesloten. Het wetsontwerp kent voorts aan de gemeenten de bevoegdheid toe tot

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1968 | | pagina 2