153
2e afd.
13 december 1968
toekenning in aanmerking te brengen. Degene die van deze bevoegdheid
gebruik wenst te maken dient daarvan uiteindelijk op de dag van in-
gang van zijn ontslag aan burgemeester en wethouders kennis te geven.
2. Ten aanzien van de gewezen belanghebbende die van de bevoegdheid als
bedoeld in het vorige lid, heeft gebruik gemaakt, vinden de artik'elen
van dit hoofdstuk overeenkomstige toepassing.
Artikel 20.
1. Een verzoek van de belanghebbende, de gewezen belanghebbende of
rechtverkrijgenden van de overleden belanghebbende om toekenning van
spaarpremie wegens betalingen, bedoeld in artikel 17, kan, behoudens
in de gevallen van ontslag en overlijden, slechts na afloop van het
kalenderjaar waarin deze betalingen zijn verricht bij burgemeester en
wethouders worden ingediend en dient te geschieden door middel van
een door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier.
2. De verzekeringsinstellingen verstrekken aan de betrokkenen, bedoeld in
het vorige lid, op hun verzoek een voor zoveel nodig ingevuld en gete-
kend formulier, door burgemeester en wethouders vastgesteld.
3. De spaarpremie wordt zo spoedig mogelijk aan de belanghebbende, ge-
wezen belanghebbende of reohtverkrijgenden van de overleden belang-
hebbende uitgekeerd.
Hoofdstuk IV. Overgangsbepalîngen.
Artikel 21.
1. Bedragen door een belanghebbende gespaard op een bijzondere spaar-
rekening in de zin van de Spaarverordening gemeentepersoneel, worden
geacht te zijn gespaard op een bijzondere spaarrekening in de zin van
deze verordening.
2. Het bepaalde in artikel 9 en in het vorige lid is van overeenkomstige
toepassing ten aanzien van de gewezen ambtenaar in de zin van de
Spaarverordening gemeentepersoneel die gebruik maakte van de hem
in artikel 8 dier regeling verleende bevoegdheid en wiens laatstgenoten
bezoldiging in de betrekking waaruit hem ontslag met recht op wacht-
geld of uitkering is verleend, niet meer bedroeg dan het in artikel 1,
lid 1, van deze verordening bedoelde maximum.
Artikel 22.
1. De ambtenaar in de zin van de Spaarverordening gemeentepersoneel, op
wiens bijzondere spaarrekening in de zin dier verordening op de dag
vöör de datum van inwerkingtreding van deze verordening een
vöôr 1 januari 1969 op zijn bezoldiging ingehouden bedrag uitstond en
die niet de hoedanigheid van belanghebbende in de zin van deze veror-
dening verkrijgt, komt in aanmerking voor toekenning van een spaar-
premie.
2. De spaarpremie bedraagt voor elk kalenderjaar een gedeelte van een
kaienderjaar, indien dat niet is het jaar van inhouding, voor een vol ka-
lenderjaar gerekend gedurende hetwelk de desbetreffende bedragen
op de in het vorige lid bedoelde bijzondere spaarrekening hebben uitge-
staan of ingevolge artikel 12 moeten worden geacht te hebben uitge-
staan, een evenredig deel van de spaarpremie waarop de betrokkene
ingevolge de Spaarverordening gemeentepersoneel aanspraak zou heb-
ben gehad indien de verordening niet was ingetrokken en het voor de
toekenning van een spaarpremie bepaalde aantal van vier kalenderjaren
was vervuld.