241
18 december 1969
onderdelen van de gemeentelijke sportaccommodatie. Het is niet mijn be-
doeling hierop nu in details in te gaan, slechts over een enkel aspect
zou ik hier iets willen zeggen. Ik meen nl. bij het college een zekere ten-
dens te bespeuren tot het maken van onderscheid tussen de tennissport en
andere sporten. Naar ik meen te weten huldigt het college de opvatting
dat het onjuist zou zijn aan de tennisverenigingen een reductie te geven
op de normale tarieven. Met deze opvatting ben ik het bepaald niet eens,
omdat door de verenigingen in principe dezelfde werkzaamheden voor hun
Ieden worden verricht als bij andere sportverenigingen het geval is. Over
de waarde van sportverenigingen behoef ik hier niet uit te wijden. Ook
het college is, naar ik meen, hiervan overtuigd. Juist daarom bevreemdt
mij de opvatting van het college. Juist door de verenigingen is de tennis-
sport meer populair geworden en kunnen, in tegenstelling tot vroegere tij-
den, nu ook andere bevolkingsgroepen deze sport beoefenen. De verenigin-
gen hebben voor hun werk ook algemene kosten welke moeilijk ook nog
boven op de kosten voor baanhuur, training en materiaal kunnen worden
gelegd, wil het totaalbedrag voor een aantal jeugdigen niet te groot wor-
den. Juist door de tot dusver bestaande reductie kunnen de tennisvereni-
gingen doen wat hun taak is. Ook zou ik er nog op willen wijzen dat de
vaste baanverhuur aan de verenigingen toch ook een zekere basis geeft
aan de exploitatie van het tenniscomplex.
Tenslotte is onze fractie er verheugd over dat het college een nader
contact met de burgerij van grote waarde vindt. In het verleden zijn in
de sporthal van het politiebureau toch wel geslaagde forumavonden ge-
houden. Naar onze mening verdienen deze avonden te worden voortgezet.
Belangrijke onderwerpen welke als basis voor dergelijke avonden kunnen
dienen zijn ongetwijfeld aanwezig.
Ik wil eindigen met een welgemeend woord van dank aan het totale
ambtenarencorps en in het bijzonder aan de samenstellers van de begro-
tingen, het afdeiingsverslag en de memorie van antwoord. Gaame ver-
trouw ik dat ook onze fractie in het laatste jaar van de raad in zijn
huidige samenstelling, met uw college en de andere fracties even vrucht-
baar en prettig mag samenwerken als in de afgelopen periode steeds het
geval is geweest."
De heer van den Briel zegt: „Mijnheer de voorzitter. Bij het overden-
ken van hetgeen ik als fractie-voorzitter van V.V.D., bij de algemene be-
schouwingen zou gaan zeggen, gingen mijn gedachten vanzelfsprekend
terug naar vorige begrotingsvergaderingen en naar het feit dat nu in de
tijd van 2 jaar 3 verschillende fractievoorzitters optreden. Natuurlijk
gaat dit niet ten koste van de continuïteit van het beleid van de frac-
tie, maar toch zullen de persoonlijke opvattingen van de fractievoorzitter
sterk naar voren komen bij hetgeen hij in de algemene beschouwingen
zegt. In zijn zwanezang in de raad in 1967, noemde de heer Rutgers als
het belangrijkste van de algemene beschouwingen de plaatsbepaling en
het zelfonderzoek en tevens de ruggesteun voor het komende jaar. De heer
Van Ark, wie ook wij veel sterkte wensen in deze voor hem en zijn ge-
zin zo moeilijke dagen, legde in 1968 vanzelfsprekend meer de nadruk op
het financiële aspect, over het nu weer bijna verstreken jaar. De vraag of
het nodig is om voor een gemeente aigemene beschouwingen te houden, is
naar mijn mening overbodig. Als wij ons grotendeels beperken tot de be-
langrijke zaken die de gemeente raken, is het wel degelijk van veel be-
lang om ééns per jaar, namens een fractie, en ook wel persoonlijk, een
mening te geven over hoe het was, hoe het is en hoe het verder moet
gaan. Die mening mag geen enge partijopvatting weerspiegelen, maar zal
tot stand moeten komen door het gemeentebelang, het gezonde verstand
en de politieke principes, in deze volgorde in aanmerking te nemen. Ik
verkoop geen gemeenplaats, als ik constateer, dat bij de discussies in deze