8
4e afd.
29 januari 1970
Artikel VI.
Artikel 14 wordt gewijzigd en gelezen als volgt:
„De gronden aangewezen voor parkeerplaats of -strook zijn bestemd voor
de aanleg van verharde ströken voor het parkeren van voertuigen.
Deze gronden mogen niet worden bebouwd of door bebouwing worden
overdekt."
Artikel VII.
Artikel 15 wordt gewijzigd en gelezen als volgt:
„De gronden aangewezen voor plantsoen en berm zijn bestemd voor de
aanleg van plantsoenen, bermstroken en andere groenvoorzieningen. Bur-
gemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen, in dier
voege dat in plaats van of in samenhang met deze groenvoorzieningen
wandelpaden, kinderspeelplaatsen, parkeerhavens e.d. worden aangelegd.
Deze gronden mogen niet worden bebouwd of door bebouwing worden
overdekt."
Artikel VIII.
Artikel 16 wordt gewijzigd en gelezen als volgt:
„De gronden aangewezen voor water zijn bestemd voor de aanleg en
instandhouding van singels, vijvers e.d.
Op en boven deze gronden mag slechts worden gebouwd indien en voor
zover dit voor de waterbeheersing of de verbinding der oevers nodig is."
Artikel IX.
Artikel 17 wordt gewijzigd en gelezen als volgt:
Artikel 17.
Gebruik van gebouwen.
1. Het is verboden:
a. enig deel van een eengezinshuis of van een meergezinshuis aan zijn
bestemming tot woonruimte te onttrekken en te gebruiken voor
doeleinden van andere aard;
b. in- of aangebouwde of vrijstaande bergingen, behorende bij een ter
bewoning bestemd gebouw, alsmede autoboxen te gebruiken of te
laten gebruiken als winkel of toonkamer, als pakhuis of bewaar-
plaats van ter verhandeling bestemde goederen of als werkruimte
ter beroepsmatige uitoefening van enig bedrijf;
c. een quickservice-bedrijf als bedoeld in artikel 8 te gebruiken of te
laten gebruiken voor andere doeleinden dan waarvan in artikel 8
sprake is;
d. een bijzonder gebouw als bedoeld in artikel 9 te gebruiken of te
laten gebruiken voor andere doelednden dan waarvan in artikel 9
sprake is.
2. Burgemeester en wethouders kunnen van het bepaalde in lid 1 vrij-
stelling verlenen.
3. Vrijstelling moet in elk geval worden geweigerd indien het voorge-
nomen andere gebruik van duurzame aard zal zijn en gelet op de
ligging van het gebouw of de grond het gebruik van gronden en
gebouwen in de omgeving in ernstige mate kan worden gestoord, zonder
dat door het stellen van voorwaarden of op andere wijze zodanige
stoomis zal zijn te voorkomen.