29 januari 1970
9
de burgemeester worden gegeven. Evenwel was een ontheffing niet ge-
vraagd (voor wat de opvoering in Haarlem betreft was dit wel gebeurd).
Ik heb mij allereerst gewend tot de pastoor van de Parochie van de
H. Bavo en hem gevraagd of met zijn medeweten of toestemming zulk
een vertoning op het aan zijn Kerk toebehorende plein zou mogen worden
opgevoerd. Hij antwoordde mij van niets te weten. Na overleg gepleegd
te hebben met kerkelijke autoriteiten, heeft hij mij later telefonisch mee-
gëdeeld dat daartoe onder geen voorwaarde toestemming zou worden
verleend. Daarop heb ik de politie opdracht gegeven de organisatoren van
de „Oorlogsweek" te iaten weten dat de vertoning niet zou worden toe-
gelaten. Mijn beweegredenen:
I. het verbod ex artikel 27 A.P.V., waarvan geen ontheffing was ge-
vraagd;
2. het Kerkplein was niet beschikbaar.
Bewust van het feit, dat op de een of andere manier wel zou worden
gereageerd op dit niet-toelaten, heb ik mij naar de Grote Markt in Haar-
lem begeven om de betreffende opvoering en de daarbij behorende attribu-
ten persoonlijk bij te wonen en waar te nemen 15 uur). Het daar ten
gehore gebrachte met zijn Godslasterende en opruiende teksten en het
misbruiken van ons volkslied, het Wilhelmus, was m.i. wel degelijk een
met de openbare orde en zedeiijkheid strijdige vertoning, waartegen de
burgemeester uit hoofde van artikei 221 der Gemeentewet heeft te
waken.
Bovendien was het een walgeiijke vertoning die zeker tallozen vôör en
na een Kerst-bijeenkomst zou hebben gekwetst, terwijl vrees voor ver-
storing van de openbare orde zeker niet denkbeeldig was.
Toen ik dan ook omstreeks half zeven zaterdagavond door een lid van
de actiegroep werd opgebeld met het verzoek een gesprek over deze
brandende kwestie te beleggen, heb ik daartoe geen aanleiding gevonden,
mede omdat door de kerkelijke autoriteiten uitdrukkelijk het gebruik van
het kerkplein was verboden.
De heer Beijen zegt dat toen het bericht betreffende de opvoering van
het Wagenspel in de pers verscheen, spreker heeft gemeend dat het als
raadslid zijn taak en zijn verantwoordelijkheid was meer informaties over
de achtergronden van het gebeurde te vragen. Daarom heeft spreker te-
zamen met enige anderen deze informatieve vragen gesteld. Het gaat er
om na te gaan of de overheid i.c. de burgemeester, zijn bevoegdheden juist
heeft toegepast. Spreker heeft met zeer veei belangsteiling het antwoord
van de burgemeester gelezen. Spreker moet zeggen dat diens antwoord
hem volledig heeft bevredigd.
De heer van der Hulst zegt dat de burgemeester op vraag la ont-
kennend antwoordt, terwijl hij in de toelichting schrijft: „Daarop heb ik
de politie opdracht gegeven de organisatoren van de ,,Oorlogsweek" te
laten weten dat de vertoning niet zou worden toegelaten". Het effect van
deze laatste maatregel is volgens spreker hetzelfde als geen toestemming
verlenen voor het opvoeren van het wagenspel. Het gaat spreker om dat
effect. Dat de burgemeester formeel gerechtigd is dit spel te verbieden,
neemt spreker aan. Hij zal daar verder niet op ingaan.
Het resultaat van het verbod is echter veel emstiger. Spreker wil dit in
3 punten samenvatten.
1. Van de kant van de burgemeester gezien zijn de Heemsteedse burgers
verschoond gebleven van een spel, waarin weliswaar minder behoor-
lijke woorden vallen, maar waarin op harde wijze enkele behartens-
waardige dingen worden gezegd. Gezegd is, „dat de benadering erg een-