102 29 april 1970 kers fractie een reden om, tenzij het in bepaalde omstandigheden per se met anders kan, vast te blijven houden aan de rechten die de raad wette- lijk heeft toebedeeld gekregen dan wel bij eigen besluit heeft verworven. Daar komt nog wat bij. Dit voorstel gaat in wezen lijnrecht in tegen de geest van deze tijd. Geconstateerd kan worden dat overal, ook in deze raad, ja zelfs bij het college, zo niet de overtuiging dan toch wel het in- zicht baan breekt, dat wij af moeten van een systeem waarbij door kleine colleges belangrijke beslissingen worden genomen in zaken die bepaalde be- volkingsgroepen aangaan. Spreker dacht zelfs, dat ook het college bezig is in deze richting de zaak te bevorderen en de verhoudingen prettiger, aangenamer en ook breder te maken. Daarom begrijpt spreker niet dat het college in deze tijd met dit tegen de stroom ingaande voorstel bij de raad komt. Nu kan men zeggen dat het maar om onderwijzers gaat. On- derwijzers echter zijn in sprekers ogen de mede-opvoeders van onze kin- deren. Ook de ouders hebben dus veel belang bij de aanstelling en even- tueel ontslag van deze leerkrachten. Daarom meent spreker dat de raad juist bij het onderwijzend personeel volledige inspraak, ja beslissingsrecht zal moeten hebben ten aanzien van de aanstelling van deze opvoeders van onze kinderen. Tenslotte nog dit. Het gaat hier om het openbaar onderwijs. Spreker kan zich indenken dat wanneer een dergelijke maatregel zou worden ge- troffen ten aanzien van het bijzonder onderwijs, degenen die voorstander zijn van het bijzonder onderwijs ook wel enige bedenkingen zouden ma- ken. Spreker hoopt dus dat juist de voorstanders van het bijzonder onder- wijs begrip zullen weten op te brengen voor de gevoelens die ten deze in sprekers fractie leven. Spreker zegt dit in alle openhartigheid. Hij wil el- ke schijn vermijden van te veronderstellen dat voorstanders van het bij- zonder onderwijs dit soort zaken bagatelliseren. Het is verre van hem er zeifs maar aan te denken. Spreker wil er nog eens uitdrukkelijk op wijzen dat voor de ouders die hun kinderen naar de openbare school sturen, de situatie ontstaat dat in feite een klein college beslist over het aanstellen van de leerkrachten die hun kinderen mede moeten klaarmaken voor de maatschappij. Sprekers fractie tilt daar heel zwaar aan en daarom doet zij een beroep op de gehele raad om het college niet op deze weg te volgen maar de situatie te laten zoals zij nu is. Mevr. Vriesendorp heeft altijd diepe bewondering voor de wijze waarop de heer Brandsma in zoveel zinnen iets kan zeggen. Spreekster kan dat niet. Zij wijst er op, dat in de onderwijscommissie waarin de benoemin- gen aan de orde komen, vertegenwoordigers van alle fracties zitting heb- ben. Alie raadsleden voelen voor inspraak, maar dan moet men wel weten waar men over praat. Wanneer de raad gaat discussiëren over een onder- wijzer of een leraar waar spreekster op zichzelf al bezwaar tegen heeft want de raadsvergaderingen zijn openbaar die hij niet kent, die hij niet gehoord heeft, dan is dat volstrekt zinloos. De onderwijscommissie wordt geacht ook de vertegenwoordiging van de burgerij te zijn en wordt ook geacht over de te benoemen personen te kunnen oordelen. De heer Brands- ma weet uit ervaring hoe het in de onderwijscommissie gaat. De leden doen hun best om er over te praten, maar in de praktijk komt het er op neer dat ook zij niet gaan horen en kijken hoe de sollicitanten hun werk verrichten. Dat zou ideaal zijn, maar in de praktijk kan dat niet. Het be- noemen van onderwijzend personeel door burgemeester en wethouders, na- dat de onderwijscommissie is gehoord, is het meest logisch. Wanneer de raad benoemt zal de raad, als er bij een benoeming haast is, zoals wel de- gelijk is voorgekomen, bijeen moeten komen. Dat kan heel moeilijk in één dag. De onderwijscommissie kan wel in één dag bij elkaar worden ge- roepen waardoor veel sneller een beslissing kan worden genomen. Spreek- ster gelooft dat de praktische kant van de zaak de doorslag moet geven.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1970 | | pagina 14