116
29 april 1970
Baarop zijn onderhandelingen met de toekomstige bouwer gevoerd. Dat
bouwplan zou dan gewijzigd moeten worden. Hoe speelt de raad nu mee als
hij vraagt 6 huizen te offeren, zodat een speelveld wordt verkregen waar
wat meer op gedaan kan worden? Burgemeester en wethouders kunnen
moeilijk van dit plan afwijken. Dat geeft dan nieuwe onderhandelingen
met de bouwer. De commissie heeft gedacht aan één groot speelveld met
een omrastering op een behoorlijke afstand van de huizen.
De voorzitter antwoordt dat burgemeester en wethouders van oordeel
blijven dat met dit plan voldoende tegemoet is gekomen aan alles wat de
raad tevoren heeft gevraagd en wat bij de hearings is opgemerkt. Deze
conceptie is een uitgebalanceerd geheel. Voorheen ging het zo, dat een
straat werd aangelegd waarna allerlei mensen aan die straat een stukje
grond kochten en een huis bouwden. Dat had ook zijn bekoring. Maar de
moderne ontwikkeling is, en daar was de raad het mee eens, dat voor een
bepaalde wijk een conceptie van huur- en koopwoningen wordt gemaakt.
Dan weet men hoe de straten komen te liggen, het aantal te bouwen wo-
ningen, het soort woningen, het aantal speelplaatsen, enz. Spreker wil toe-
geven dat men dan tot op zekere hoogte aan een bepaalde conceptie vast-
zit. Als die conceptie met betrekking tot de speelgelegenheden niet zou
deugen, zou spreker de bezwaren tegen de conceptie kunnen onderschrij-
ven, maar het college is van mening dat de conceptie op dit punt zeer
royaal is. Ieder plan is in zeker opzicht een compromis, maar spreker
meent dat er veel meer argumenten vöôr déze indeling van de speelvelden
zijn aan te voeren dan voor het opofferen van 6 huizen teneinde het vrij-
komende terrein te reserveren om later tot een trapveld van groter for-
maat te kunnen komen. Het is spreker wat te wild om dit plan aldus te
benaderen.
De heer Kücker vraagt de toezegging dat bij de ontwikkeling van het
verdere gedeelte van de Schouwbroekerpolder de commissie in een eerder
stadium zal worden ingeschakeld, zodat zij de zaken ook werkeiijk in con-
cept te beoordelen krijgt.
De voorzitter wil die toezegging wel doen. Hij wijst er op dat dit plan,
zonder dat het zo vastlag en zonder dat nog overeenkomsten waren geslo-
ten, al lange tijd de goedkeuring had van de commissies voor de volkshuis-
vesting en van openbare werken. Spreker doet de toezegging dat het la-
tere plan in een nog eerder stadium zal worden voorgelegd waardoor dus
de mogelijkheid ontstaat het plan eventueel aan te passen zonder dat dit
bezwaren oplevert.
De heer Rücker gelooft dat het dan voor het college ook gemakkelijk is
om zich aan te passen.
De heer Smit zou graag van burgemeester en wethouders horen dat zij
werkelijk de mogelijkheden zullen nagaan die hij met betrekking tot het
voortbestaan van de ijsbaan naar voren heeft gebracht.
De voorzitter antwoordt dat de heer Smit daar niets van moet verwach-
ten. Spreker zal het idee aan het college overbrengen. Door de ijsbaan te
handhaven wordt het echter planologisch gezien een wonderlijke toe-
stand. Burgemeester en wethouders kennen het streven van de heer Smit
op dit punt. Het is niet direct aan de orde maar het is in het geheel niet
bezwaarlijk dat hij het een keer heeft genoemd. De heer Smit komt er na-
tuurlijk bij de volgende plannen wel weer op terug.
De heer Enschedé: ,,In feite staat er over die speelterreintjes niets in
het voorstel."
De voorzitter: ,,Eigenlijk niet. Wij kunnen dan ook bij punt 21 veel
korter zijn."