45
g
2e afd.
29 april 1970
regelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de derde titel
der Ambtenarenwet 1929, kan deswege disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als
het doen of nalaten van iets hetwelk een goed ambtenaar in gelijke
omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Artikel G2
1. De disciplinaire straffen welke kunnen worden toegepast zijn:
a. sehriftelijke berisping;
b. arbeid buiten de voor de betrekking van de ambtenaar vastgestelde
werktijden zonder vergoeding of tegen een lagere dan de normale
vergoeding voor ten hoogste zes uren met een maximum van drie
uren per dag en met dien verstande dat deze arbeid niet kan wor-
den opgelegd op zondag en op de voor de ambtenaar geldende
kerkelijke feestdagen;
c. vermindering van vakantie met ten hoogste 1/3 van het aantal
dagen waarop de ambtenaar voor het desbetreffende kalenderjaar
aanspraak heeft;
geidboete tot ten hoogste 1 van het bedrag van het salaris per
jaar;
niet-betaling van het salaris, dodh ten hoogste tot een bedrag over-
eenkomende met het salaris over een halve maand;
stilstand van verhoging van salaris, met uitzondering van ver-
hogingen als gevolg van algemene loonmaatregelen, een herwaar-
dering van de betrekking daaronder begrepen, voor ten hoogste vier
jaren;
vermindering van salaris met ten hoogste het bedrag van de
laatste twee periodieke verhogingen, of, indien aan de door de
ambtenaar beklede betrekking geen schaal is verbonden, verminde-
ring van het salaris met ten hoogste 5 een en ander voor de
tijd van niet langer dan twee jaren;
plaatsing in een andere betrekking, al of niet in een ander onder-
deel van de dienst, voor bepaalde of onbepaalde tijd en met of
zonder vermindering van bezoldiging;
schorsing voor een bepaalde tijd zonder of met gedeeltelijk genot
van bezoldiging;
ongevraagd ontslag.
2. De straffen genoemd in het vorige lid onder a en b worden opgelegd
door het hoofd van dienst of door burgemeester en wethouders; de
straffen genoemd onder c t/m g worden opgelegd door burgemeester en
wethouders; de straffen genoemd onder h t/m j worden opgelegd door
het gezag dat bevoegd is tot aanstelling in de laatstelijk door de
ambtenaar vervulde betrekking.
3. Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald, dat zij niet ten
uitvoer zal worden gelegd indien de betrokken ambtenaar zich ge-
durende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schul-
dig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing
plaatsvindt, noch aan enig ander emstig pliehtsverzuim en zich houdt
aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voor-
waarden.
Artikel G 3
1. De straf wordt niet opgelegd dan nadat de ambtenaar in de gelegen-
heid is gesteld zich mondeling of schriftelijk te verantwoorden ten
d.
f.
h.
j-