vimii
I9HI
45
2e afd.
29 april 1970
Artikel H 13
1. De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor bepaalde tijd is van
rechtswege ontslagen op de datum waarop die tijd verstrijkt.
Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, het dienstverband
feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een aanstelling is ver-
leend, wordt de ambtenaar geacht met ingang van bedoelde datum
tijdelijk te zijn aangesteld voor onbepaalde tijd.
2. Ontslag op een der gronden genoemd in dit hoofdstuk kan aan de
ambtenaar, als bedoeld in lid 1, worden verleend met ingang van een
datum gelegen vôôr de datum waarop hij van rechtswege zou zijn
ontslagen.
Artikel H 14
1. Indien aan de ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde
tijd, ontslag wordt verleend, omdat de omstandigheid die tot die aan-
stelling Ieidde is vervallen, wordt een opzegtermijn in acht genomen:
a. van drie maanden, indien de betrokkene bij het begin van de opzeg-
termijn laatstelijk twaalf maanden onafgebroken in dienst was;
b. van twee maanden, indien de betrokkene bij het begin van de opzeg-
termijn laatstelijk zes maanden of langer, doch korter dan twaalf
maanden onafgebroken in dienst was;
c. van één maand, indien de betrokkene bij het begin van de opzeg-
termijn laatstelijk korter dan zes maanden onafgebroken in dienst
was.
2. Over de tijd die aan de in lid 1 bedoelde opzegtermijn mocht ontbreken,
heeft de betrokkene recht op doorbetaling der bezoldiging en op een
uitkering overeenkomstig de bepalingen van de Kindertoelageregeling
overheidspersoneel.
Artikel H 15
1. De bezoldiging van de ambtenaar wordt niet langer uitbetaald dan tot
en met de dag van het overlijden.
2. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de ambtenaar wordt aan de
weduwe of weduwnaar een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging
over een tijdvak van drie maanden, vermeerderd met de vakantietoe-
lage, de kindertoelage ingevolge de Kindertoelageregeling overheids-
personeel en met de kinderbijslag ingevolge de Algemene Kindertoij-
slagwet.
Als maatstaf bij de berekening van het in de vorige volzin bedoelde
bedrag geldt de bezoldiging welke de ambtenaar op de dag van het
overlijden genoot.
Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat geschiedt de
uitkering ten behoeve van de mlnderjarige wettige, erkende natuur-
lijke en pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt
de uitkering, indien de overledene kostwinner was van ouders, meer-
derjarige kinderen, broeders of zusters, ten behoeve van deze 'betrek-
kingen.
3.
Indien de overledene geen betrekkingen als bedoeld in lid 2 nalaat,
kan het daarbedoelde bedrag door het bevoegd gezag geheel of ten
dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste
ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap van de over-
ledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.