150
25 juni 1970
worpenheid of van een te diep buigen voor de eigendom moet worden
uitgehaaid. Dat zijn burgemeester en wethouders, zeker in dit geval, niet
van plan. Wanneer echter een bepaald stuk grond wordt bestemd voor
bouwgrond en de gemeente gaat daarop niet zelf bouwen, wat is er dan
op tegen dat de eigenaar zelf gaat bouwen, vanzelfsprekend conform het
bestemmingsplan dat daarop komt te liggen? Men kan natuurlijk de
grond ten algemene nutte onteigenen. De onteigende zal echter zeggen
dat hij graag aan de uitvoering van het bestemmingsplan wil meewerken.
Dan wordt bereikt wat wij ailen bereiken willen. In vele gevallen levert
onteigening nog vrij grote moeilijkheden op tenzij van de zijde van de
gemeente gesteld kan worden dat die grond voor gemeentelijke doeleinden
nodig is, zoals voor woningwetbouw, scholenbouw, enz. Overleg betekent,
in hoeverre kunnen wij het zô inriehten dat de gemeente zal slagen in
de uitvoering van de plannen die in het bestemmingsplan worden neer-
gelegd. Het kan best zijn dat er een heel stuk grond vrijkomt voor parti-
culiere woningbouw en dan zou men in overleg kunnen zeggen: „als dat
stuk nu geschikt wordt gemaakt voor particuliere bouw, waar is het
andere stuk dan voor te koop". Men kan daarover praten en dan moet
men als overheid uiteraard volkomen open en loyaal blijven in het belang
van de gemeenschap. Meer is er met de bedoelde zinsnede niet bedoeld.
Natuurlijk zullen burgemeester en wethouders ook denken aan de sport-
accommodatie. De vraag is wat er ter plaatse het beste kan komen, een
school, huizen, wat voor soort huizen, sportaccommodatie e.d. Spreker
hoopt dat vanuit dit alles een goed bestemmingsplan zal voortvloeien.
Daama moet bekeken worden in hoeverre grond onteigend of gekocht
moet worden of aan de eigenaar gelaten kan worden. Dat zal allemaal
afhangen van wat men met elkaar gaat besluiten.
In antwoord op de vraag van de heer Enschedé zegt spreker dat hij
geen planningschema durft voor te ieggen. De raadsleden bewaren aile-
maal veel te goed de notuien dan dat spreker zich daaraan zou wagen.
Het college is met de heer Enschedé van oordeel dat dit besluit een in-
grijpen in de eigendom inhoudt en dat het coilege ook verplicht is naar
sterk rekening mee te houden.
De heer Enschedé vindt het moeilijk te accepteren dat de overheid niet
aan planning doet en maar afwacht wanneer de bestemmingsplannen
gereed komen.
De voorzitter: „Ik heb gezegd dat ik mij niet aan een tijd kan binden.
Ik stel juist voor om te gaan plannen."
De heer Enschedé: „Ik verwacht helemaal niet dat u nu een planning
in uw hoofd hebt, maar als u een planningschema zou wlllen maken
waaruit blijkt dat die plannen dan en dan
De voorzitter interrumpeert: „Binnen niet al te lange tijd zai die plan-
ning er komen. Dat kan tot op zekere hoogte wel maar niet met betrek-
king tot alle stukken grond. Voor de weg langs de spoorbaan b.v. moet
worden afgewacht of de provincie daar over 7 of 10 jaar aan begint."
De heer Enschedé: „Ik zou het reeds een planning noemen ais u op
een gegeven moment bekend maakte dat het plannen maken voor een
bepaald stuk grond een tijdeloze zaak is en dat er daarom mee moet
worden gewacht."
De voorzitter antwoordt dat veel waar de provincie tussenzit tijdloos is;
waar de gemeente tussenzit is bepaald niet tijdloos. Het moment van
gereedkomen van een definitief plan kan het college niet concreet aan-
geven, maar het zal zo snel mogelijk voorstellen indienen wat met de
terreinen zal worden gedaan. Het land van Van Schie is geen eenvoudige
zaak.