imm
a. enig deel van een gebouw uitsluitend ten dienste van de actieve
recreatie te gebruiken of te laten gebruiken voor andere doeleinden
dan waarvan in artikel 4 sprake is;
b. een gebouw, staande op voor monument aangewezen grond, te ge-
bruiken voor andere doeleinden dan ten beboeve van bewoning,
expositie- of vergaderruimte.
2. Burgemeester en wethouders kunnen van het bepaalde in lid 1 vrij-
stelling verlenen.
3. Vrijstelling moet in elk geval worden geweigerd indien het voorge-
nomen andere gebruik van duurzame aard zal zijn en gelet op de
ligging van het gebouw of de grond het gebruik van gronden en
gebouwen in de omgeving in ernstige mate kan worden gestoord, zon-
der dat door het stellen van voorwaarden of op andere wijze zodanige
stoornis zai zijn te voorkomen.
Artikel 11.
Gebruik van onbebouwde gronden.
1. Het is verboden onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebrui-
ken:
a. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik ge-
schikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en
nieuwe bouwmaterialen, afval, puin, zand, grind en brandstoffen;
b. als opslagplaats voor al dan niet voor gebruik geschikte vervoer-
middelen of onderdelen daarvan en
c. als standplaats voor kampeerwagens, woonwagens en andere soort-
gelijke verblijfsmiddelen.
2. Het verbod vervat in lid 1 geldt niet in het geval, dat een in dat lid
genoemde vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met de be-
stemming van de desbetreffende grond ingevolge het plan; het in lid 1
genoemde verbod geldt evenmin voor:
het opslaan van nieuwe bouwmaterialen en van puin en andere oude
bouwmaterialen op grond waarop of waarin onderhouds-, herstel-,
bouw- of slopingswerkzaamheden worden uitgeoefend, mits deze zaken
voor de uit te voeren werkzaamheden nodig, of van het bouwwerk dat
hersteld of gesloopt wordt, afkomstig zijn en in dit laatste geval niet
langer dan een maand na het einde van de werkzaamheden ter plaatse
aanwezig blijven.
3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd van het in lid 1 gestelde
verbod vrijstelling te verlenen.
4. Vrijstelling moet in elk geval worden geweigerd, indien het voorge-
nomen andere gebruik van duurzame aard zal zijn en gelet op de
ligging van de grond het gebruik van gronden en gebouwen in de
omgeving in ernstige mate kan worden gestoord zonder dat door het
stellen van voorwaarden of op andere wijze zodanige stoornis zal zijn te
voorkomen.
Artikel 12.
Bouwwerken geen gebouw zijnde.
1. De in artikel 9 genoemde erfafscheidingen mogen geen grotere hoogte
hebben dan 80 cm boven het aanliggend afgewerkt terrein.
2. Erfafscheidingen hoger dan 80 cm mogen slechts worden gebouwd
nadat burgemeester en wethouders hiertoe vrijstelling hebben verleend
van het sub 1 bepaalde.