b. in- of aangebouwde berg- en stallingsruimten of bijgebouwen bij een eengezinshuis en autoboxen te gebruiken of te laten gebruiken als winkel of toonkamer, als pakhuis of bewaarplaats van ter verhan- deling bestemde goederen of als werkruimte ter beroepsmatige uit- oefening van enig bedrijf; c. enig deel van een bedrijfsgebouw aan zijn bestemming te onttrekken en te gebruiken of te laten gebruiken als winkel of detailhandels- bedrijf. 3. Burgemeester en wethouders kunnen van het bepaalde in lid 1 en lid 2 vrijstelling verlenen. 4. Vrijstelling moet in elk geval worden geweigerd indien het voorgeno- men andere gebruik van duurzame aard zal zijn en gelet op de lig- ging van het gebouw of de grond het gebruik van gronden en ge- bouwen in de omgeving in ernstige mate kan worden gestoord, zonder dat door het stellen van voorwaarden of op andere wijze zodanige stoornis zal zijn te voorkomen. 5. Het is verboden af te wijken van voorwaarden die aan een vrijstelling zijn verbonden. Artikel 19. Gebruik van onbebouwde gronden. 1. Het is verboden onbebouwde gronden te gebruiken of te laten ge- bruiken: a. als opslagplaats voor bagger en grondspecie; b. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik ge- schikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe bouwmaterialen, afval, puin, zand, grind en brandstoffen c. als opslagplaats voor al dan niet voor gebruik geschikte vervoer- middelen of onderdelen daarvan en d. als standplaats voor kampeerwagens, woonwagens en andere soort- gelijke verblijfsmiddelen; 2. Het verbod vervat in lid 1 geldt niet in het geval, dat een in dat lid genoemde vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met de be- stemming van de desbetreffende grond ingevolge het plan; het in lid 1 genoemde verbod geldt evenmin voor: a. het opslaan of het laten opslaan van specie die is vrijgekomen bij het onderhoud van watergangen, op die gronden die krachtens wet- telijk voorschrift tot het bergen daarvan verplicht zijn; b. het opslaan van nieuwe bouwmaterialen en van puin en andere oude bouwmaterialen op grond waarop of waarin onderhouds-, herstel-, bouw- of slopingswerkzaamheden worden uitgeoefend, mits deze zaken voor de uit te voeren werkzaamheden nodig, of van het bouwwerk dat hersteld of gesloopt wordt, afkomstig zijn en in dit laatste geval niet langer dan een maand na het einde van de werk- zaamheden ter plaatse aanwezig blijven; 3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd van het in lid 1 gestelde verbod vrijstelling te verlenen. 4. Vrijstelling moet in elk geval worden geweigerd, indien het voorgeno- men andere gebruik van duurzame aard zal zijn en gelet op de lig- ging van de grond het gebruik van gronden en gebouwen in de omgeving in ernstige mate kan worden gestoord zonder dat door het stellen van voorwaarden of op andere wijze zodanige stoornis zal zijn te voorkomen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1970 | | pagina 17