vntnit\yi
27 auguatus 1970
218
actieve en zeer bekwame secretaris. Aan hem heb ik te danken dat het
werk dat ik graag wilde doen, ook inderdaad gelukte.
Er is zo voor en na nogal enige aandacht besteed aan het feit dat nu een
vrouwelijke wethouder gaat verdwijnen. Het stukje Dolle Mina in mij
heeft tegen deze zienswijze bezwaar. Het moet niet als iets bijzonders ge-
zien worden als er een vrouwelijke wethouder verdwijnt en ook niet dat
daarna haar plaats in het college niet weer door een vrouw wordt inge-
nomen. Ik betreur het dat er in de nieuwe raad maar 4 vrouwelijke raads-
leden zullen zijn. Vier rozijntjes in een krentebrood van 21 is te weinig.
Het is echter niet zo, dat de mannen de vrouwen hun plaats niet gunnen.
Ik geloof dat het voor een groot deel aan de vrouwen zelf ligt, aan de
drempelvrees die velen nog hebben doordat zij denken dat je over bij-
zondere capaciteiten moet beschikken om als vrouw dit werk te kunnen
doen, dat zij eigenlijk een sehaap met 5 poten moet zijn. Ik zou echter
tot alle vrouwen willen zeggen: „Dit hoeft niet, want de mannelijke
raadsleden doen het er ook maar met 4". Mijn hoop blijft gevestigd op
latere tijden, wanneer het niet meer iets bijzonders zal zijn dat vrouwen
in de raad en in het college zitting hebben en de verhoudingen fifty-fifty
zullen zijn. Ik geloof dat dat goed zou zijn. Met deze hoop op betere
tijden en met mijn welgemeende beste wensen voor het nieuwe college
en voor de nieuwe raad, wil ik graag besluiten. Ik wens u alle goeds toe.
Ik wens u ook toe, de vreugde die ik in het raadswerk heb mogen onder-
vinden.
Tenslotte nogmaals mijn hartelijke dank voor de ontvangen onderschei-
ding, die ik met trots een plaats in mijn huis zal geven." (applaus)
Mevr. Vriesendorp zegt: ,,Mijnheer de voorzitter. Mevrouw van der
Meulen heeft eigenlijk woordelijk gezegd wat ik ook had willen zeggen.
Twaalf jaar geleden kreeg ik zitting in de raad. Twaalf jaar is een groot
deel van je leven waarin je, zonder bril gekomen zijnde met een bril weg-
gaat. Er is in die jaren ontzettend veel gebeurd. Dat is allemaal al gezegd
en dat zal ik niet herhalen.
Terugblikkende moet ik even denken aan de wonderlijke gang van
zaken, dat wij in de zwembadcommissie eindeloos gediscussieerd hebben
over het wel of niet toestaan van gemengd zwemmen. Dat mocht dan
uiteindelijk wel, maar alsjeblieft niet gemengd zonnen. Daar zijn heel
veel vergaderingen aan gewijd en als je daar nu aan denkt moet je
lachen. Er is ook lang gepraat over de vaste aanstelling van de gehuwde
onderwijzeres. Ik weet niet of u zich nog herinnert, hoe de heer Pliester
hier fel tegen was, zelfs tegen een onderwijzeres die reeds enige jaren
grootmoeder was, maar volgens hem thuis bij de kinderen hoorde. Een
zaak waar wij nu om lachen en toen was het dodelijke emst. Hierin is
dus verbetering gekomen. Zelfs kon enige maanden geleden gedebatteerd
worden over de toelating van een bepaald soort automaten. Daar was de
raad toen tegen maar in de volgende raad kan daar weer verder over
gesproken worden.
Over een volkstuinencomplex werd in 1958 al gesproken. Dat is nog
niet in orde; dat duurt lang.
Ik heb indertijd vurig gepleit voor het instellen van een koopavond.
Dat is toen in de doofpot gestopt omdat deze, zoals mij werd geant-
woord, niet nodig was; de vrouwen moeten dan maar niet werken. Ik
heb gemefkt dat deze zaak nu weer gaat spelen en in de komende zit-
tingsperiode waarschijnlijk een programmapunt zal worden.
Ik heb het raadswerk bijzonder plezierig gevonden. Ik zou daar eigen-
lijk nog wel mee door willen gaan maar ik heb nu een baan die ik vanaf
mijn prilste jeugd heb geambieerd en waar ik mij ten volle aan moet
geven, waardoor het werk dat ik als raadslid zou moeten doen half zou
gebeuren, wat eigenlijk de laatste paar jaar al het geval was. Het grote