287 26 november 1970
mening veel belangrijker dan inspraak op een bepaald moment. Inspraak
is alleen dan belangrijk en waardevol, als zij een goed bestuur dient.
Spreker gelooft dat de raad geroepen is om goed te besturen en wat daar-
t°e dienstig is zal zijn fractie gaarne aangrijpen. Zijn fractie is van mening
dat de besluitvorming en de inspraak van de raad, noch de openbaarheid,
ook maar in enige mate gesehaad zijn door de thans gevolgde procedure.
Zij ziet daarom niet in waarom het nodig is de begrippen inspraak en open-
baarheid, die tegenwoordig al een politieke geladenheid beginnen te ver-
krijgen, zo te mishandelen met betrekking tot een zo belangrijke zaak als
waarvoor de raad hier staat.
De heer Dörr stelt in vraag 3, dat de maximaal mogelijke inspraak van
de gemeenteraad niet is verwezenlijkt. Spreker zou willen vragen welk lid
van de raad mogelijk de heer van Tongeren zich nn inderdaad tekort
voelt gedaan op het gebied van de inspraak. Wie heeft nu het gevoel
gehad dat hij niet bij de besluitvorming betrokken is geweest, nu de
fractievoorzitters gezamenlijk overleg hebben gepleegd over de benoeming
van de burgemeester, deze in de fracties hebben besproken, gezamenlijk
met de Commissaris der Koningin hebben gesproken, en toen wéér in de
fracties hebben besproken, en tenslotte een gezamenlijk communiqué in
de pers hebben doen plaatsen. Het is geen punt om een stemming over uit
te lokken maar men zou haast geneigd zijn te vragen wie zich dan zo
tekortgedaan voelt. Spreker gelooft dat met de vragen van de heer Dörr
noch inspraak noch de openbaarheid gediend zijn en dat het goed bestuur
in de toekomst hiermee mogelijk zeer wel kan zijn geschaad.
De heer Brandsma verbaast zich een beetje over deze discussie. Hij
meent nl. dat men veel meer gewicht aan deze zaak toekent dan zij heeft.
Spreker heeft de vragen van de heer Dörr aldus begrepen, dat deze
na het gesprek van de fractievoorzitters met de Commissaris der Koningin,
een beetje teleurgesteld was om het dan voorzichtig te zeggen over
het feit dat er ogenschijnlijk tegenspraak bestaat tussen datgene wat het
college aan de raad had meegedeeld omtrent de te volgen procedure in de
onderwerpelijke aangelegenheid en wat de Commissaris der Koningin
dienaangaande zelf had gezegd. Spreker is het zelf geweest die aan het
einde van het gesprek aan de Commissaris der Koningin heeft gevraagd:
„wij hebben van ons college begrepen, dat u het op prijs stelt dat niet vöör-
dat wij met u hadden gesproken, in de openbare raadsvergadering het
woord over de burgemeestersvakature zou worden gevoerd", waarop hij
heel verbaasd zei: ,,dat kan nooit van mij afkomstig zijn. Ik heb in de
eerste plaats als commissaris helemaal niet het recht om welke raad dan
ook te verbieden over zaken te spreken die des raads zijn en bovendien zou
ik er niet aan denken een dergelijk standpunt in te nemen want dat is
helemaal in strijd met mijn opvattingen". Dat was echt wel wat anders
dan de raad van het college had begrepen. Spreker wil hier onmiddellijk aan
toevoegen dat hij het college er niet van verdenkt dat het, min of meer
bewust of op een minder verantwoorde wijze, het vernomen standpunt
vanuit de sfeer van de commissaris dat mag spreker toch wel zeg-
gen omtrent deze zaak, heeft doorgegeven om te verhinderen dat daar-
over een gesprek in de raad zou plaats vinden. Dat is zeer beslist niet het
geval. Het was bovendien zo, dat, als de heer Dörr destijds, na ontvangst
van de brief van het college aan zijn adres, een uitspraak van de raad
zou hebben gevraagd, het best mogelijk was geweest, dat de raad dan,
behoudens wellicht de stemmen van de twee vertegenwoordigers van D'66,
het standpunt van het college ten volle had aanvaard. Want het stand-
punt van het college kwam hierop neer, dat ook zonder een gesprek in een
openbare raadsvergadering, de binnen het kader van de bestaande wet-
telijke procedure verleende mogelijkheid tot inspraak voldoende was.
Spreker heeft helemaal niet de indruk, dat, als wêl in een openbare raads-
vergadering over deze zaak zou zijn gesproken, er dan meer inspraak zou