26 november 1970
284
ad 4. Wij zijn ons er niet van bewust een vergissing te hebben gemaakt,
zodat deze vraag irrelevant is.
De heer Dörr zegt dat het antwoord van burgemeester en wethouders
op zijn vragen, zijn fractie in genendele heeft bevredigd. Zij heeft er goede
nota van genomen dat burgemeester en wethouders in de verleden tijd
schrijven: „de kennis van dit standpunt berustte op intern verkregen in-
formatie welke wij zeer betrouwbaar achtten". Hieruit blijkt dat het
college na sprekers brief en naar hij meent terecht de informatie
niet langer betrouwbaar acht. Dit in aanmerking nemende, rijst een vraag
waarvan spreker de beantwoording zeer belangrijk vindt, nl.: Willen bur-
gemeester en wethouders, zonder bronvermelding, mededelen of hun in-
formatie verkregen is uit de kring van medewerkers van de Commissaris
der Koningin?" Indien het college hierop bevestigend kan antwoorden,
wordt het standpunt van burgemeester en wethouders om sprekers ver-
zoek niet te honoreren, begrijpelijk. In dit geval zou het juist zijn als de
Commissaris der Koningin zijn medewerkers in kennis zou stellen van het
beleid dat hij in dit opzicht gevoerd wenst te zien, een beleid dat spreker
zeer aanspreekt. Een ontkennend antwoord is voor de kring van medewer-
kers van de Commissaris der Koningin van belang omdat daarmee de
indruk wordt weggenomen, dat de medewerkers van de Commissaris der
Koningin een ander beleid voeren dan de Commissaris zelf. Wel blijft dan
de vraag over op welke gronden burgemeester en wethouders een infor-
matie betrouwbaar hebben geacht die zover buiten de kring van mede-
werkers van de Commissaris der Koningin afkomstig is. Spreker heeft de
indruk dat burgemeester en wethouders uitsluitend naar argumenten heb-
ben gezocht om deze bespreking bulten de raadvergadering te houden en
daarvoor als hoofdreden een standpunt van de Commissaris der Koningin
hebben weergegeven dat achteraf niet juist biijkt te zijn. De mededeling
van burgemeester en wethouders was voor spreker aanleiding niet ver-
der op bespreking in de raad aan te dringen omdat hij, vrij vertaald, be-
greep dat burgemeester en wethouders er ook niets aan konden doen en de
enige mogelijkheid om nog enige inspraak in de burgemeesters-benoeming
te kunnen hebben, niet diende te worden bedorven. Daarom ook heeft
spreker gemeend in de raad geen discussie te moeten ontketenen over de
vraag of bespreking in de raad al of niet zinvol zou zijn.
De heer Rücker zegt dat zijn fractie er behoefte aan heeft om op de door
de heer Dörr op het college afgevuurde vragen enkele kritische aanteke-
ningen te maken. In de eerste plaats heeft sprekers fractie moeite met
het accepteren van de terminologie die de vragensteller heeft gehanteerd.
De vraag of het college bereid is te erkennen dat er een foutieve medede-
ling van de kant van het college is gedaan, ademt zö'n mea culpa-sfeer,
dat al bij voorbaat de indruk wordt gewekt dat er op een of andere manier
iets mis is en dat vindt sprekers fractie in alle opzichten onjuist. Wanneer
de heer Dörr voorts in de vragen de gedachte verpakt dat het college een
vergissing heeft gemaakt, althans suggereert hij iets in die geest, dan is
dat voor sprekers fractie evenmin aanvaardbaar. Spreker gelooft dat deze
zaak eerlijk moet worden gesteld en uit hetgeen de heer Dörr zojuist heeft
gezegd, meent spreker ook al iets meer van die toon te onderkennen. Of
men stelt zich op het standpunt dat het college volkomen te goeder trouw,
aan de hand van de informatie die het van derden heeft gehad, deze zaak
heeft voorgedragen en de behandeling van de zaak dus correct is ge-
weest een opvatting waar sprekers fractie onvoorwaardelijk achter
staat ôf men stelt dat het college bewust een onjuiste informatie heeft
gegeven. Als men meent dat dit laatste het geval is, dan moet men dat
durven zeggen en niet over een vergissing praten; dat vindt spreker niet
reeël. Dat doet hem denken aan zijn moeder, die wel eens tegen haar kleine
jongens zei: „Als je nu niet meer ondeugend bent dan praten wij nergens