J
3 februari 1971 29
De burgemeester houdt hierna de volgende toespraak:
,,Meneer de loco-burgemeester, leden van de raad. Op dit moment,
waarop ik behoefte gevoel om uiting te geven aan dankbaarheid en er-
kentelijkheid voor Harer Majesteits Besluit mij in de gemeente Heemstede
tot burgemeester te benoemen, mijn dankbaarheid uitsprekend voor het
vertrouwen door haar bewindsman en door Haar Commissarissen in de
provinciën Noord- en Zuid-Holland in mij gesteld, proberen mijn vrouw
en ik ons te verplaatsen in gevoelens van heel andere aard. Op deze dag is
er het grote verdriet bij hen die mijn onverwacht heengegane ambts-
voorganger het naast stonden, mevrouw Van Rappard en de heer Van
Rappard Junior.
Ik heb tot mijn groot leedwezen mijn voorganger niet gekend. Er zullen
er verscheidenen onder u zijn, die weten dat juist bij een soort afiossing
van de wacht de overdracht van ervaring en kennis, met volledige eer-
biediging van standpunten en uitgangspunten, van grote betekenis is. Toch
heb ik getracht een beeld te krijgen en in dat beeld realiseer ik mij dan
heel duidelijk tevens dat uw raad in zijn buitengewone zitting van
14 augustus jongstleden is dat onderstreept een groot verlies leed,
onder meer gelegen in het feit dat de raad het werkteam, zoals de
heer Van Rappard dat zag met zoveel boeiend werk onder handen,
zijn aanvoerder, zijn leider verloor. Een volstrekt integere, oprecht aan
Heemstede verknochte burgemeester was heengegaan. Ik heb grote
bewondering voor de wijze waarop deze markante voorganger werd her-
dacht en geëerd door een zo nauwkeurig en zo eerlijk mogelijk beeld te
schetsen en wie van onze naasten kennen wij echt Het schetsen in zijn
grote betekenis voor de gemeente is niet zo moeilijk, maar een mens te
schetsen van bijzondere persoonlijkheid en bekwaamheid is een veel min-
der eenvoudige zaak. Hij werd juist in dat aspect naar mijn gevoelen
heel nauw benaderd. Een echte persoonlijkheid is bestand tegen een echte
levensschetshij kan een bespreking verdragen.
Heb ik dan moeten missen de rechtstreekse overdracht van gedachten,
van ervaring en kennis, van het verslag van die raadszitting heb ik
geleerd. Ik dacht de sfeer te hebben geproefd, de liefde voor de gemeente
die daaruit sprak en die bij mijn voorganger aanwezig was.
Tevens heb ik iets geleerd van een intervieuw, door mijn ambtsvoor-
ganger enige jaren geleden verleend. In 1967 sprak hij over het karakter
van deze gemeente, een karakter dat, nu de grote uitbreidingsplannen
achter de rug waren (de saneringsgebieden even buiten beschouwing la-
tend), vooral zou moeten bewaard en verdedigd: de ruimte en het groen
voor de bewoners. Dat eigen karakter zou zoveel mogelijk ook in de
woningbouw moeten zijn terug te vinden. Een woningbouw welke voor de
beter bedeelden en voor hen die met heel wat minder toe moeten, in
ruime mate aanwezig zou moeten zijn. De jonge gezinnen hadden met
name zijn aandacht, maar niet alleen zij.
Dat eigen karakter bewaren van de gemeente. U sta mij toe een beeld
te nemen uit de gemeente die ik heb verlaten, een gemeente die niet valt
onder een verfijningsregeling voor monumenten, maar die wel een monu-
ment bezit; het is een mooi opgesierd hek van een oud kasteel ,,Wilten-
burg", waarop de woorden staan „Quam parva, nulli cedo". Letterlijk een
nogal boude, niet sterk overtuigende titel.
Zij die de Vechtstreek kennen, weten dat het op het slot ,,Nijenrode"
nog een beetjé bouder is uitgevallen: daar staat alleen maar „nulli
cedo", terwijl velen weten dat de ophaalbrug talloze malen neerging om de
vijand binnen te laten!
Destijds bij mijn komst naar Reeuwijk heb ik het ,,Quam parva, nulli
cedo" zo trachten te interpreteren: al ben ik klein men kan mij ver-
nietigen iets wezenlijks geef ik van mijzelf niet prijs. Dit leek mij