144
4e afd.
25 november 1971
„be(houd van waardevolle en steeds in waarde toenemende recreatie-
g-elegenlieid, zowel voor de bevolking van de op korte afstand hiervan ge-
legen woon- en werkconcentraties, ais voor die welke verder af zijn ge-
legen;
„behoud en bevordering van de luchtzuiverheid in de streek en in het
algemeen van de milieuhygiëne;
„behoud van een zoetwaterreservoir, gevrijwaard van verontreiniging
t.b.v. de opembare drinkwatervoorziening en de industrieën die water van
goede kwaliteit nodig hefoben."
Het ontwerp-praeadvies opgesteld door de kring-planologie van de
I.S.K. verbindt hieraan de volgende beschouwing en konklusie:
„Het behoeft geen betoog, dat het voorhavenplan met de daaraan ver-
bonden pianologisohe en milieuhygienische consequenties in deze door de
gemeentebesturen van Zuid-Kennemerland en provinciale staten aanvaarde
doelstellingen niet past. Nog afgezien van de visuele aantasting van het
milieu door een voorhaven met zeer hoge kranen, ertsbergen, gebouwen,
hoog transportband-systeem e.d. moet worden vastgesteld, dat zelfs in
de meest optimistische verwachtingen terzake milieubedervende akti-
viteiten zouden ontstaan.
Wij noemen in dit verband:
olieaanvoer op- en overslag: bedreiging van het milieu (zee, stran-
den, drinkwaterreservoir) bij calamiteit;
op- en overslag erts: stofhinder voor woon- en recreatiegebieden enz.
toenemend (dag- en nacht) verkeer per rail en zwaar transport over
de wegen voor goederenvervoer. Toenemend woon- en werkverkeer.
Aantasting duingebied en recreatiegebied Spaarnwoude in verband met
toekomstige noodzaak van verbindingen met het achterland per trein
en over de weg.
Deze activiteiten vormen een bron van geluidshinder, lucht-, bodem- en
waterverontreiniging welke mede gezien moet worden in het licht van de
voor Zuid-Kennemeriand bestaand milieuhygiënische ,,voorbelasting" door
de aanwezigheid van Schiphoi, Hoogovens en het industriegebied langs
het Noordzeekanaal.
De dreigende aantasting van het woon- en recreatiemilieu geeft naar
ons oordeel de doorslag bij het wegen van de voor Zuid-Kennemerland in
het geding zijnde belangen. Gezien enerzijds de onduidelijkheid omtrent de
aan een eventuele voorhaven toe te denken functie (gelimiteerd voor
schepen tot 180.000 t.d.w.) waardoor de nationaal-economische betekenis
tenminste ernstig moet worden betwijfeld, en anderzijds de uit de aanleg
van een voorhaven voortvloeiende consequenties voor Zuid-Kennemerland
op het gebied van woningmarkt, arbeidsmarkt, milieuhinder, aantasting
van recreatieve waarden en waterwingebieden, zijn wij van oordeel, dat
een herziening van het streekplan voor Zuid-Kennemerland, welke een
mogelijkheid voor de aanleg van een voorhaven bij IJmuiden zou scfoep-
pen, onaanvaardbaar is."
Wij hebben ons ernstig beraden over het door ons college in te nemen
standpunt, volledig beseffende, dat het hier een aangelegenheid betreft
welke zowel economisch als maatscihappelijk zeer belangrijk is. Wij hefo-
ben daarbij eveneens overwogen dat ook in de „aanloopperiode" tot ge-
westelijke samenwerking regionale standpunten van zeer groot belang zijn
en zoveel mogelijk moeten worden nagestreefd en bevorderd.
Het doel van een regionale aktie dient echter bereikt te worden door
een in te nemen standpunt genoegzaam te funderen op vaststaande ge-
gevens, verkregen door breed onderzoek op alle terzake relevante ter-
reinen.