358
16 december 1971
vestigen. De eerste betreft het onderzoek naar hart- en vaatziekten; de
tweede de milieuverontreiniging.
Voor wat het eerste betreft, het zal tussen U en ons geen twistpunt zijn
dat het alle aanbeveling verdient om de hart- en vaatziekten zo spoedig
mogelijk op te sporen. Natuurlijk realiseren wij ons, dat dit opsporen een
goed opgezette en vrij kostbare organisatie vereist, welke niet een-twee-drie
uit de grond te stampen is. Maar deze omstandigheid maakt het ons in-
ziens juist noodzakelijk dat de plaatselijke overheden aan de totstand-
koming van zo'n organisatie volledige medewerking verlenen. Wij bevelen
deze zaak in de aandacht van het college aan.
Ten aanzien van de milieuverontreiniging zijn wij er ons van bewust dat
een doeltreffende aanpak van dit vraagstuk slechts in regionaal en lande-
lijk verband kan geschieden. Toch vragen wij ons af, of er ook in het
verband van de eigen gemeente niet het één en ander kan en dient te ge-
sohieden. Denken wij slechts aan de uitlaatgassen van met draaiende
motoren stilstaande auto's. Zo zullen er ongetwijfeld wel meer zaken zijn
waaraan gemeentelijk iets gedaan zou kunnen worden. Onze vraag is, of
het college zich hierop eens wil bezinnen, en zo ja, of het wellicht aanbe-
veling verdient om voor de taiken, liggende op het terrein van het milieu-
bederf een zelfstandige portefeuille dus met één verantwoordelijke wet-
houder in te stellen.
Mijnheer de Voorzitter, ik kom tot het voor U en ons moeilijke terrein
van de volkshuisvesting. Omtrent de woningproduktie stellen wij met
voldoening vast dat er weer behoorlijk schot in de zaak zit, en dat het zich
laat aanzien dat dit ook in 1972 weer het geval zal zijn. Een moeilijk te
verteren punt is echter, dat wij de laatste jaren vrijwel uitsluitend dure
woningen hebben zien bouwen, waarvan de koop- en huurprijzen dermate
hoog zijn dat zij zelfs voor het gros van de eigen ingezetenen niet meer
betaalbaar zijn. De man in de straat begint zich langzamerhand dan ook af
te vragen voor wie er eigenlijk wordt gebouwd, en waarom de woning-
produktie niet in meerdere mate wordt afgestemd op de behoeften van de
eigen ingezetenen.
Het antwoord op deze vragen is uiteraard, dat de hoge grondprijzen, de
steeds stijgende bouwkosten en de hoge rentestand de bouw van betaal-
bare woningen in de weg staan, en voorts, dat de ernstige vertraging in de
goedkeuringsprocedure van het plan Geleerdenwijk, de bouw van goed-
kopere woningwetwoningen heeft vertraagd. Gelukkig is deze laatstgenoem-
de belemmering thans uit de weg geruimd, zodat wij mogen verwachten dat
op korte termijn met de uitvoering van dit plan zal worden begonnen. Dat
de bouw van woningwetwoningen hierbij de voorrang zal krijgen, menen
wij als vanzelfsprekend te mogen beschouwen. Intussen zijn ook met deze
nieuwbouw de lagere inkomensgroepen niet geholpen. Zij immers zijn en
blijven aangewezen op de oude woningvoorraad, die wegens gebrek aan
doorstroming in onvoldoende mate vrijkomt. Dit nu is niet alleen teleur-
stellend, het is tevens een doom in het vlees van ons volkshuisvestings-
beleid. Hoe daarin verandering te brengen? Mijnheer de Voorzitter, ik
erken tenvolle de moeilijkheden welke zich hier voordoen. En toch ben ik
er nog altijd niet van overtuigd dat wij doen wat maximaal mogelijk is.
Ik heb dat reeds meermalen betoogd en er meermalen op aangedrongen,
dat het college bepaalde initiatieven zou nemen, die althans beögen in deze
verstarde zaak wat beweging te brengen. Ik zou de destijds gedane sug-
gesties hier nog eens willen herhalen. Praat eens met de woningcorpora-
ties en eventueel andere huiseigenaren, teneinde na te gaan of er toch niet
bepaalde maatregelen zijn te treffen welke een betere spreiding van de
woningvoorraad kunnen bewerkstelligen. Bekijk daamaast eens of er
financiële regelingen te ontwerpen zijn die de lagere inkomensgroepen in
staat stellen de voor hen te hoge huurprijzen toch te betalen. Wil het
college één en ander nog eens in emstige overweging nemen