24 februari 1972
66
De heer Jager gelooft bij nader inzien, dat het voorstel van de heer
Van Wijk in feite geen voorstel is. Als men namelijk de bevoegdheid
creëert in het reglement van orde voor de commissievergaderingen, dat
een commissie het recht heeft om deskundigen uit te nodigen, dan bete-
kent dat, dat het een meerderheid van de commissie is. Spreker brengt een
voorstel in dat het een minderheid, n.l. twee leden van de commissie, moet
zijn. De heer Van Wijk behoeft naar sprekers mening helemaal geen
voorstel in te dienen. Als sprekers voorstel zou worden verworpen, is zijn
procedure daar.
Wethouder Van Wijk: „Dat is ongetwijfeld het geval".
De voorzitter brengt nu het voorstel van de heer Jager in stemming.
Uitgebracht werden 8 stemmen vöôr en 13 stemmen tegen het voorstel,
zodat het voorstel werd verworpen.
Vöör het voorstel stemden de heren Jager en Kettenis, mevrouw Gaas-
terland, de heren De Ruiter, Verkouw en Brandsma, mevrouw Diel en de
heer Van Tongeren.
De voorzitter constateert dat hiermede punt la van het rapport demo-
cratisering behandeld is en stelt thans aan de orde punt lb van genoemd
rapport, handelende over de openbaarheid van de commissievergaderingen.
De heer De Ruiter meent dat openbare commissievergaderingen het
overwegende bezwaar hebben dat de beleidsvorming verstoord wordt
doordat daar een soort beleidsvoering zal moeten gaan plaats vinden, door-
dat dan al politieke standpunten kenbaar moeten worden gemaakt, zodat
dit bijzonder belangrijk aspect, dit informeel overleg, dit horen van elkaar,
dit aftasten van elkaars mening, in gevaar komt. Toetsend aan zijn eigen
uitgangspunten meent spreker dat het informele karakter verloren gaat,
dat bovendien ongetwijfeld als bijverschijnsel tot gevolg zal hebben dat
het hele kleine raadsvergaderingetjes worden en dat het commissoriale
overleg dan niet meer op het raadhuis, maar via de telefoon gaat plaats
vinden, dus een verdubbeling van de werkzaamheden die verder geen enkel
positief effect opleveren. Een positief aspect zou ongetwijfeld zijn dat
men een beter inzicht kreeg in het werk wat door raadsleden moet wor-
den verzet in het algemeen, maar spreker dacht niet dat raadsleden raads-
leden zijn om een demonstratie van hun vlijt weg te geven en daarom
alles afwegend is spreker tegen de openbaarheid van commissievergade-
ringen. Het bestuur wordt er niet door bevorderd en evenmin wordt hier-
door het bestuur en bestuurder dichter tot elkaar gebracht. Daarom zal
sprekers fractie in dit opzicht mét het voorstel van de commissie demo-
cratisering en mét burgemeester en wethouders meegaan.
De heer Van den Briel zegt dat zijn fractie zich ook geheel stelt achter
de zinsnede in het antwoord van burgemeester en wethouders, dat een
commissievergadering in het algemeen niet in het openbaar gehouden
moet worden. Dat sluit niet uit dat, zodra onderwerpen besproken moeten
worden in een commissievergadering, die er toe dienen om het aftasten
van een mening te proberen en waarbij eigenlijk nog niet vastligt hoe dat
besluit precies zal worden, het wel degelijk zin heeft om een dergelijke
incidentele vergadering van een commissie in het openbaar te houden.
Spreker ziet eigenlijk de taak van de raadscommissie tweeledig. In de eer-
ste plaats het bespreken van voorstellen die twee of drie dagen later in
een openbare raadsvergadering in behandeling zullen moeten worden ge-
nomen. Als zodanig heeft het weinig zin dacht spreker om die commissie-
vergaderingen openbaar te houden, want op dat moment is er nauwelijks
gelegenheid om van buitenaf reacties te verwerken die een gevolg zijn van
die openbaarheid. Een tweede taak van de commissie is, om van tevoren
een hepaalde mening te laten onderzoeken of een vérstrekkend beleid