96
16 maart 1972
Alle ambtelijke stukken, in de meest uitgebreide zin des woords die-
nen voor een raadslid toegankelijk te zijn en sprekers fractie staaft deze
opvattmg door de volgende motieven. Ten eerste heeft een raadslid die
zijn verantwoordelijkheid kent, hij gaat er zonder meer van uit dat dit een
reit is, niet de minste moeite met het betrachten van de grootst mogeliike
discretie. Ten tweede is iedere aanvullende informatie, die men meent te
moeten mwinnen, als men zijn taak goed verstaat enkel en alleen gericht
het bestuur van de gemeente optimaal te dienen. Ten derde
behoeft het door het college aangegeven vertrouwelijk karakter tussen de
ambtenaar en het college, met inachtname van de motiveringen als hier-
voor exact omschreven, geenszins in het gedrang te komen. De specifiek
ambtchjke stukken moeten echter niet, zoals het rapport suggereert, zon-
h®r meer m de portefeuilles terecht komen, omdat dan uiteraard de moge-
hjkheid bestaat en ook levensgroot aanwezig is, dat de bepaalde preventie
die nu eenmaal aan de vertrouwelijkheid gesteld moet morden dan in het
gedrang komt. Uit het vorenstaande volgt dat sprekers fractie het niet
eens kan zijn met de opvatting van een tweetal leden van de commissie
vm boc- om de ambtelijke stukken ook voor de pers en burgers toeganke-
hjk te doen zijn. Nu heeft de heer Jager zojuist uiteengezet, dat hij meent,
dat met een zo groot mogelijke openheid, ook ten aanzien van de stukken
de bijdrage voor een goed democratisch beleid en bestuur zo groot mo-
gelijk is. Dat kan wel waar zijn, maar spreker gelooft dat in deze toch
wel ergens de realiteit moet prevaleren dat men door aan deze gedachte
te veei mhoud te geven, dus door inderdaad de consequentie te trekken
dat de stukken wél zo veel mogelijk in de publiciteit moeten worden ge-
bracht, vaak meer schade aan een zaak doet dan dat men een goede ont-
wikkehng daarvan bevordert. Resumerende blijft zijn fractie dus de me-
nmg toegedaan, dat de stukken in hun totaliteit voor de raadsleden be-
schikbaar moeten zijn, maar dat ten aanzien van het bekend geven van de
înhoud daarvan aan de pers en belangstellende derden, de grootst moge-
lijke zorgvuldigheid moet worden betracht.
De heer Van den Briel is het voor een groot deel eens met wat de vorige
spreker over dit onderwerp te berde heeft gebracht. Spreker merkt op
aat hierover m zijn fractie geen volledige eenstemmigheid heerst. Vol-
gens zijn mening en voor een deel van de fractie, is het beslist niet zo, dat
een goed democratisch bestuur inhoudt dat er volledige openheid en open-
baarheid over al de zaken die daarmee samenhangen, noodzakeliik is Aan
lre k^is,vo°r de raadsleden bet belangrijkste op dit moment dat
de f zo dat het hestuur van de gemeente bij de raad berust, dat
e^ e e raadsleden belast zijn met het dagelijks bestuur van de gemeente,
en dat die dus het college van burgemeester en wethouders vormen. Maar
als dit college, bestaande uit raadsleden, een bepaald besluit neemt de
andere raadsleden een bepaalde beslissing voorstelt, dan hebben zij daarbii
de steun gehad van een aantal ambtelijke stukken en als men als raad dit
besluit moet beoordelen, dan zal men toch volledig op de hoogte moeten
S van de a-rgumenten en motieven die het college voor ogen heeft gehad.
Het lijkt spreker dan ook dat als het college zegt dat „het beschikbaar
zijn van deze stukken zonder uitzondering voor de raadsleden" in dit
standpunt met erg houdbaar is. Spreker begrijpt heel goed dat 'hier de
kwestie van de onafhankelijkheid van de ambtenaren en de moeilijkheid
van het publiceren van bepaalde ambtelijke rapporten in het geding is
maar hij gelooft ook dat het college de raadsleden in dit geval moet kun-
nen vertrouwen dat de raadsleden volledig zelf kunnen beoordelen wanneer
hiervan al of niet gebruik gemaakt zal worden. Het principe blijft voor
spreker dat, wil de raad een besluit van het college kunnen beoordelen hil
de argumenten moet weten en dan zullen de raadsleden diezelfde argumen-
voor Zlch zelf moeten beoordelen. Bij besprekingen in de commissie