131 30 maart 1972 niet op het dringende verzoek van de commissie voor het grondbedrijf, verder kan gaan. Evenmin gelooft spreker dat, het geheel overziende, de gemeente iets onoirbaars heeft gedaan. lDe heer Bücker wil beginnen met in te haken op de laatste zin die de wethouder zojuist uitte, dat het college van mening was dat harerzijds niets onoirbaars was gedaan. Daar kan spreker het volkomen mee eens zijn, het is ook niet de bedoeling geweest om dit in de commissie voor het grondbedrijf te betogen. De bezwaren waren gebaseerd op het feit, dat hier aan een inwoner een bepaalde faciliteit wordt verleend op basis van op zichzelf volkomen respectabele redenen, waardoor er op een gegeven moment een situatie ontstaat waardoor de bewuste koper, die men dus om bepaalde redenen tegemoet wil komen, en de tweede gegadigde, tezamen een mogelijkheid geboden krijgen om een transactie te doen met gemeente- grond, waarvan eventueel de economische aspecten spreker wil het milâ uitdrukken interessant kumien zijn. Wanneer de wethouder, als voor- beeld, de nieuwbouwexploitatie Overdevest aan de Glip van enige jaren geleden aanhaalt en in tweede aanleg de gang van zaken bij de bouw van de kasbahwoningen, dan merkt spreker op dat deze twee zaken principieel en ook praktisch volkomen anders lagen. Bij de zaak Overdevest was het zo, dat aan de bouwondememer, die dus beroepsmatig deze grond kocht en in exploitatie bracht dat is heel wat anders dan wanneer een parti- culier op een gegeven moment grond van de gemeente koopt om daar een huis te bouwen door de gemeente destijds bewust een bepaalde tege- moetkoming is gegeven in verband met het feit, dat de firma Overdevest de toenmalige woningwetwoningen in de Korhoenlaan en omgeving, voor een bepaalde curveprijs moest respectievelijk wilde bouwen. Toen heeft de gemeente van haar kant gezegd dat deze firma van de gemeente de moge- lijkheid zou krijgen om in de risicosector enig terrein aan te kopen voor een civiele prijs om een compensatie te vinden voor datgene wat zij eventueel in de exploitatierekening op de woningwetwoningen te kort zou komen. Wat betreft de kasbahwoningen zegt spreker dat daar in eerste instantie een groot aantal gegadigden reeds aanwezig was; een relatief klein aantal diende zich nog te melden, maar daar zorgden de personen in kwestie, die zich in eerste aanleg als gegadigden hadden aangemeld, wel voor. Die categorie zorgde er tevens voor, en terecht, dat de totale kostprijs van dien aard was, dat het totale te investeren bedrag volgens de toen geldende economische normen volkomen redelijk was en voor iedereen gelijk lag, en daardoor was het speculatief element geheel weggenomen. Dat laatste is nu juist bij deze zaak niet aanwezig en daartegen richt zich sprekers bezwaar. Spreker vindt het dus niet juist dat het college de mogelijkheid biedt om in deze zaak, althans ten aanzien van het derde pereeel, een bepaalde extra winst te maken. Spreker is het met de heer De Ruiter eens, dat het heel moeilijk zal zijn om in de totaal gevraagde koopprijs uit te splitsen, wat nu exact voor de grond en wat voor de bouwkosten is ingecalculeerd, maar als men de prijs in aanmerking neemt waarvoor dit object te koop wordt aangeboden, dan is spreker geneigd om aan te nemen dat het in ieder geval een zaak is die voor de betrokkenen meer interes- sant is dan in wezen verantwoord zou zijn. De heer De Ruiter had, toen dit onderwerp in de commissle voor het grondbedrijf aan de orde kwam reeds de indruk, dat er door de afwezig- heid van de rentmeester van het grondbedrijf achtergrondinformatie ge- mist werd die het beoordelen van deze zaak moeilijk maakte. Eln vandaar dan ook dat er uiteindelijk een wellicht wat ongebruikelijk scherp advies is uitgebracht. Nu de wethouder een duidelijke toelichting op deze zaak heeft gegeven, gelooft spreker dat er verantwoord gehandeld is, al kan iedere verantwoorde handeling misschien wel eens gevolgen hebben die minder wenselijk zijn. Spreker neemt aan dat de heren Kors en Drayer

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1972 | | pagina 12