183
27 april 1972
Sprekers fractie heeft dus geen behoefte aan de motie en ook niet aan
het steunen van de amendementen.
De heer Van Emmerik heeft de ontstaansgeschiedenis van deze gewest-
regeling niet van het begin af aan meegemaakt, maar ook hij ziet de
komst van de Kennemerraad en van het gewest verheugd tegemoet. Zoals
ook de heer Brandsma bemerkt zal hebben heeft spreker het senioren-
convent niet meegemaakt, maar dat wil niet zeggen dat hem ontgaan is
wat daar behandeld is. De fractie heeft de motie besproken. Zij vindt dat
de medewerking aan het opzetten van deze regeling en het aanvaarden
daarvan, tenvolle de bereidheid impliceert om regionale zaken in de Kenne-
merraad te brengen. De deelnemende gemeenten, inclusief Heemstede, er-
kennen daarmee het belang van de regionale samenwerking. Heemstede is
dus bereid om de konsekwenties van die positiebepaling te nemen. De fractie
meent daarom dat een verklaring, als door de heer Brandsma voorgesteld,
overbodig is en heeft daar geen behoefte aan. Wat betreft de voorgestelde
amendementen meent spreker dat, zoals hij in eerste instantie reeds heeft
gesteid, er dan op minstens zes plaatsen aan de regeling gedokterd moet
gaan worden, en dan is men voorlopig nog niet klaar. Ingaande op de
amendementen wil spreker nog wel stellen, dat hij kan begrijpen dat men in
artikel 5, lid 5, de zinsnede ten aanzien van de gemeente-ambtenaar heeft
opgenomen; staatsrechtelijk lijkt hem dat ook niet onjuist. Hij neemt aan
dat dat bezwaar vervalt zodra er een gewest komt dat een gewest sui
juris is, dus op eigen juridische benen gaat staan; dan is het geen gewest
dat zijn bestaan helemaal ontleent aan de wil van de deelnemende ge-
meenten. Wat betreft het adviserend lid zijn van de burgemeesters, meent
spreker, voor zover hij de ontstaansgeschiedenis van deze regeling kent,
dat dat er ook wel enigszins mee samenhangt of het van invloed is op de
verdere samenstelling van de raad en hij meent dat in een vorige opzet
er minder gekozen leden in de raad zouden zitten dan nu het geval
is, dus daar zal men toch ook wel rekening mee moeten houden. Spreker
is voor de vrijheid van opbouw vanuit de gemeenten en meent verder dat
de regeling dan wel niet een uitdrukkelijke bepaling bevat omtrent een motie
van wantrouwen, het opzeggen van het vertrouwen van de gewestraad,
maar dat die regeling wel de mogelijkheid impliceert; dat volgt uiter-
aard uit de bepaling dat het dagelijks bestuur verantwoordelijk is aan de
gewestraad, men kan dus zijn afkeuring uitspreken en dat kan dus ook wel
degelijk gevolgen hebben voor het zittend lid of de zittende leden van het
dagelijks bestuur.
De heer Van Tongeren wil naar aanleiding van de woorden van de heer
Brandsma, herinneren aan wat spreker in eerste instantie heeft gesteld, na-
melijk dat hij de regeling de kleinst mogelijke basis acht. Hij hoopt dat er
veel initiatieven vanuit het bestuurslichaam naar voren komen. Spreker is
ook van mening dat men eerst maar eens moet kijken wat er straks uit
de Kennemerraad naar voren komt. Evenals de vorige sprekers is spreker
het met de motie van de heer Brandsma eens.
De voorzitter: ,,Dat had ik nog niet beluisterd."
De heer Van Tongeren zegt dat men het er wel mee eens is, maar dat er
gesteld is dat het niet in een motie nog eens een keer duidelijk tot uitdruk-
king moet worden gebracht. Het is eigenlijk de meest logische gang van
zaken dat men dat zo wil gaan doen en dat vindt spreker ook en daarom
wil hij de motie wel steunen voor het gesprek dat thans gevoerd wordt.
Overigens acht spreker het helemaal niet noodzakelijk om dat zô expliciet
aan de orde te stellen. Spreker is het eens met het amendement op artikel
14 met betrekking tot het schrappen van de adviserende leden in het dage-
lijks bestuur. Echter meent spreker dat als de heer De Kuiter stelt, dat
het uit hoofde van bestuur niet gewenst is, het uit hoofde van democratie