27 april 1972 184 eigenlijk wel gewenst is, want ook spreker meent dat het juist zou zijn als de Kennemerraad in zijn totaliteit een gekozen lichaam was en dan uiter- aard ook zeker het dagelijks bestuur. Dus misschien is het bestuurlijk niet z6 gewenst, maar voor de democratie is het natuurlijk veel beter als ook het dagelijks bestuur een totaal gekozen bestuur zou zijn, uit de Ken- nemerraad gekozen, maar werkelijk door de gehele bevolking gekozen, maar dat zal dan in tweede instantie bij de directe verkiezingen van de Kenne- merraad, hopelijk over een paar jaar, heel snel wel het geval zijn. Als de heer Brandsma nog eens overziet hetgeen de verschillende spre- kers gezegd hebben, dan gaan zijn gedachten naar een andere plaats, waar hij wel eens heeft meegemaakt dat men van moties zei: we zijn het er wei mee eens, maar we verwerpen de motie en voeren hem toch uit. En dat is in feite ook nu het geval. Men zegt dat de motie uit het hart is gegrepen, maar dat men er niet mee geplaagd wil worden. Het komt er eigenlijk op neer dat men serieus bereid is aan de ontwikkeling van de gewestraad naar beste krachten mee te werken, en dat die gewestraad echt iets gaat betekenen, maar daarvoor heeft men de motie niet nodig. Spreker neemt daar akte van en neemt aan dat deze conclusie wel niet meer weersproken zal worden, omdat het eigenlijk precies hetzelfde inhoudt als wat hij met zijn motie had bedoeld. Hij is dan niet van plan deze motie in stemming te laten brengen. Ten aanzien van de amendementen ligt het enigszins anders. Verschillende sprekers hebben gesteld: wat haalt men overhoop als men nu een bepaald steentje ergens uit los wil breken, dan weet men niet wanneer men klaar komt met de zaak, want dan begint men weer te bre- ken. Spreker weet niet of de andere gemeenteraden uit het gewest ook steentjes gaan breken, dat is ook nog mogelijk, maar dat gewest komt er toch of Heemstede daar aan mee doet of niet. Maar om aan de andere kant te zeggen dat men de onvolkomenheden, die aan de regeling kleven niet zodanig vindt dat daarom de regeling verworpen moet worden, be- tekent wel dat het uitmaakt hoeveel gewicht men aan bepaalde zaken toekent. Het is sprekers emstige overtuiging dat het fout is dat de burge- meesters als adviserende leden in de Kennemerraad worden geduld. Om hen dan toch een volwaardige bestuursfunctie te geven in diezelfde gewest- raad, vindt spreker niet belangrijk; dan is hij het meer eens met de kant die de heer De Ruiter op wilde toen deze stelde: is het nu eigenlijk niet een fout geweest dat wij de burgemeesters geen volwaardig lid van de gewestraad hebben doen blijven. Voor goed begrip zegt spreker dat hij niets tegen een burgemeester heeft, het gaat hem niet om de persoon, maar om de ambtelijke kant van de zaak. Deze gewestraad is niet zoals spreker die graag zou zien. Dit is meer een soort voorloper, een soort overgangsfase, maar men moet toch zo veel mogelijk in de richting koersen van een ge- westraad zoals men die graag zou zien en dan zegt spreker dat hij bemand moet worden met gekozen vertegenwoordigers en dan moeten daarin niet mensen ambtshalve zitting hebben. Dus zou spreker helemaal geen burgemeesters in die gewestraad willen hebben, tenzij ze daar zitten als partijman. Burgemeesters zijn ook lid van Provinciale Staten, ze zijn ook nog staatsburger in de normale zin van het woord. Spreker wil hen dus in die kwaliteit als volwaardige partners in de gewestraad ontmoeten, maar niet als een ondergeschoven kindje. Spreker is het er niet mee eens als men zegt dat men ze nodig heeft omdat ze door hun kennis goede diensten kunnen bewijzen, maar geen stemrecht, geen dwingende invloed dus in de beslissingen van de gewestraad, maar het is dan wel weer een kans om in het dagelijks bestuur te zitten. Spreker heeft met deze constructie geen vrede en verzoekt aantekening want bij stemming zal het amendement verworpen worden dat zijn fractie tegen de bepaling van art. 14, sub b, ten aanzien van de woorden „of adviserende leden" onoverkomelijke bezwaren heeft.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Raadsnotulen Heemstede | 1972 | | pagina 29