81
4e afd.
29 juni 1972
Lid 4 vemummeren tot lid 5. Een nieuw vierde en zesde lid toevoegen,
luidende
4. Deuropeningen in gevels of andere verticale afscheidingen ter plaatse
van een niveauverschil van meer dan 1 m moeten zijn voorzien van een
balustrade met een hoogte boven het hoogste niveau van:
a. ten minste 1 m indien het betreedbare oppervlak lager dan 12,5 m
boven peil ligt;
b. ten minste 1,2 m in alle overige gevallen.
De balustrade mag niet meer dan 5 cm buiten de rand van het betreed-
bare oppervlak zijn aangebracht en moet wat betreft tot bewoning be-
stemde gebouwen zodanig zijn uitgevoerd dat geen gevaar bestaat voor
het doorvallen van of het overklauteren door kleine kinderen.
6. Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 4 voor deuren
in niet tot bewoning bestemde gebouwen.
In artikel 203 de leden 2 en 3 vemummeren tot lid 3 en 4 en een nieuw
tweede lid toevoegen, luidende:
2. Ramen van voor het verblijf van mensen bestemde mimten waarvan de
vloer meer dan 1 m boven een ter plaatse van de buitenzijde van het
raam aanwezige weg, erf, vloer of dak is gelegen, moeten van een
borstwering of een andere doeltreffende beveiliging tegen doorvallen
van personen zijn voorzien tot een hoogte boven de vloer van de ruimte
van:
a. ten minste 0,8 m indien laatstgenoemde vloer lager dan 5 m boven
pei'l ligt of binen een woning is gelegen;
b. ten minste 1 m indien laatstgenoemde vloer hoger dan 5 m doch
lager dan 12,5 m boven peil ligt;
c. ten minste 1,2 m in alle overige gevallen.
In artikel 207 in lid 1 onder a achter „woning" toevoegen: „of woon-
eenheid"; onder d achter „woningen" toevoegen: „of wooneenheden";
De niet-van-toepassing bepaling wijzigen als voigt:
Niet van toepassing is de onder a van dit lid gestelde eis van onbrand-
baarheid, indien geen der woningen of wooneenheden waartoe de trap
toegang geeft een hoofdwoonkamer heeft waarvan de vloer meer dan
5 m boven peil is gelegen.
Lid 5 vervangen door:
5. Nadere eisen kunnen worden gesteld met betrekking tot de brand-
veiligheid van:
a. vaste trappen in niet tot bewoning bestemde gebouwen;
b. vaste trappen die deel uitmaken van de begrenzing van ruimten
met een hoge vuurbelasting.
In artikel 225 lid 8 te lezen als volgt:
8. Vrijstelling kan worden verleend:
a. van het bepaalde in de leden 1 en 3 wat betreft verslepingen die
meer dan 30° van de verticaal afwijken en voor een horizontaal kanaal;
b. van het bepaalde in de leden 5, 6 en 7 voor kanalen die doeltreffend
worden afgezogen door een elektrisch aangedreven ventilator.